- Versie
- Downloaden 10
- Bestandsgrootte 302.11 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
21 april 2011
Witte Donderdag
Lezingen: Ex. 12,1-8.11-14; Ps. 116; 1 Kor. 11,23-26; Joh. 13,1-15 (A-jaar)
Inleiding
Exodus 12,1-8.11-14
Vrijheid, bevrijding uit het slavenhuis Egypte gaat niet zonder slag of stoot. Als laatste van de tien plagen die de farao moeten overtuigen van de kracht van de God van Israël, zodat hij het volk laat gaan, wordt de dood van alle eerstgeborenen in Egypte aangekondigd (Ex. 11). Tegelijkertijd met deze dodelijke afloop van de Egyptische slavernij vindt de instelling van het Pesachfeest plaats, waarbij het geslachte lam het leven voor Israël vertegenwoordigt (Ex. 12). Dood en leven zijn de voor- en achterkant van dezelfde medaille.
Het is nieuwe maan, het begin van een nieuwe maand. Deze lentemaand (Nisan) wordt nog extra gemarkeerd als ‘de eerste van de maanden’ (Rosj Chadasjiem Ex. 12,1; een nieuw jaar dus – overigens niet hetzelfde als Rosj haSjana, het in nabijbelse tijd ingestelde ‘begin van het jaar’). Op de tiende dag moet een lam uitgekozen worden, een gaaf lam, een éénjarig mannetje, een schaap of een geit. Dat lam zal op de veertiende dag van de maand geslacht worden door de ‘gehele verzamelde gemeente van Israël’, in de namiddag. Met deze overvloedige aanduiding wordt het belang van de gemeenschap, van het gemeenschappelijk vieren uitgedrukt. Deze dag zal voor Israël een gedenkdag zijn en een feestdag voor de Eeuwige, altijd zal deze dag gevierd en herdacht worden, alle geslachten door. In de nacht moet het lam als paasmaal (Pesach) gegeten worden, samen met ongegiste broden en bittere kruiden. Het bloed van het lam, gestreken aan de deurpost, beschermt tegen de dood. Het is een merkteken voor de engel van de dood om dat huis voorbij te gaan (Pasach).
Waarom is dat nodig? Kan Gods engel zonder bloedteken de huizen van Israël en Egypte niet onderscheiden? De Eeuwige spaart de Israëlieten toch ook zonder herkenningsteken voor de vliegenplaag (Ex. 8,18) en hij behoedt zonder middelen hun vee voor de pest (Ex. 9,4)! Het bloedritueel heeft dan ook een diepere zin. Het is een daad van verzet, waarin de kern van Israëls toekomstige vrijheid ligt besloten (Tenachon over de Joodse feesten. Pesach, bitter en zoet, p. 29). Egypte heet in het Hebreeuws Mitsrajiem, een woord dat te maken heeft met angst en engte, met benauwdheid en beklemming, met benardheid en onvrijheid (zie Ps. 116,3 en 118,5). Daartegenover staan ruimte en vrijheid.
Het bloed van het lam is een teken van bevrijding en leven, het laat de dood en de angst voorbijgaan. Het eten van het vlees van het lam sticht gemeenschap, werkt verbindend. Deze betekenissen van het paaslam (levengevend en gemeenschapsvormend) zal Johannes opnemen en op Jezus toepassen.
1 Korintiërs 11,23-26
Het is kenmerkend voor de brieven van Paulus dat ze veel informatie bevatten over wat Paulus zelf doet, wat hij van allerlei situaties vindt en wat hij allemaal adviseert aan de verschillende gemeentes, maar dat er nauwelijks gegevens in te vinden zijn over het leven van Jezus de Christus op wie Paulus zich niettemin voortdurend beroept. Deze passage vormt daarop een van de weinige uitzonderingen. Het betreft dan ook een essentieel onderdeel van Jezus’ leven en de betekenis die hij zelf aan zijn ophanden zijnde dood geeft. Brood en beker staan voor – nee sterker, brood en beker zijn Jezus’ lichaam en het door zijn bloed gesloten nieuwe verbond. De oproep om deze maaltijd telkens weer te herhalen geeft er een ritueel karakter aan. Het doel is gedenken en verkondigen. Uit het vervolg (1 Kor. 11,27-29) blijkt hoe zwaar van betekenis deze handeling is en hoe gemakkelijk er te licht mee kan worden omgegaan, met verstrekkende gevolgen. Brood en beker geven gemeenschap met de Heer. Dat is communio.
Johannes 13,1-15
Zoals gezegd vertelt Johannes zijn verhaal over de dood van Jezus met op de achtergrond de instelling van het paasfeest in Exodus 12. Hij geeft de betekenis van het paaslam een extra dimensie – zonder de oorspronkelijke betekenis teniet te doen – door subtiele verbanden te leggen tussen Jezus en het paaslam (met name de verwijzing in 18,28 en het tijdstip in 19,14). Al in 11,45-53 zinspeelt Johannes op de samenbindende werking van Jezus’ dood. Hij transformeert het paaslam dat geslacht wordt naar een mens die zijn leven geeft. Die gebeurtenis gedenken we op ‘Goede Vrijdag’ en we lezen daarbij Johannes 18-19. Zover is het nog niet. Het is pas ‘Witte Donderdag’. Jezus houdt maaltijd met zijn leerlingen.
‘Het was vóór het feest van Pasen (Pascha)’, zo lezen we in 13,1. In tegenstelling tot de Synoptici geeft Johannes de laatste maaltijd van Jezus niet expliciet het karakter van een paasmaal, hij spreekt eenvoudigweg van ‘een maaltijd’. Ook de elementen van een paasmaal ontbreken. De dood van Jezus, een dag later, zal plaatsgrijpen op de voorbereidingsdag van Pasen (18,28; 19,14). Het gaat bij deze maaltijd kennelijk om iets anders. Al in het eerste vers wordt duidelijk wat dat is. Jezus weet dat het uur van zijn terugkeer naar de Vader gekomen is. Hij wil de zijnen in de wereld een teken geven van zijn liefde voor hen, een liefde die tot het uiterste gaat. Meteen daarop horen we iets wat daaraan volledig tegengesteld is. De duivel ‘had in het hart van Judas gelegd’, dat deze Jezus verraden zou. De diabolos, degene die uit elkaar werpt, die verdeelt en verscheurt, staat tegenover degene die verbindt en gemeenschap sticht. De ‘uiteenwerper’, de verstrooier, die zijn gif in het hart van Judas heeft geworpen (van het Griekse werkwoord ballô) komt te staan tegenover degene die water in een waskom giet (hetzelfde werkwoord ballô) om daarmee de voeten van zijn leerlingen te wassen. Petrus protesteert heftig, niet begrijpend wat Jezus met deze handeling wil zeggen. Jezus legt uit: ‘Als ik jou niet mag wassen, heb je geen deel aan mij’. De vertaling ‘kun je niet bij mij horen’ (NBV) is te zwak. Het gaat om gemeenschap, om communio met Jezus.
Jezus stelt een voorbeeld. Hij wast als een slaaf de voeten van zijn leerlingen om te laten zien dat leiderschap en meesterschap dienstbaarheid inhouden en hij vraagt van zijn leerlingen dezelfde instelling (13,13-15). In de hierna volgende afscheidsrede (die doorloopt tot 18,1) legt Jezus in wisselende bewoordingen die telkens op hetzelfde neerkomen, uit waar het om gaat: elkaar liefhebben. De liefde waarvan sprake is in 13,1 wordt – op vraag van Jezus aan God – doorgegeven aan de leerlingen, ‘zodat de liefde waarmee u mij liefhad in hen zal zijn en ik in hen’ (17,26).
Preekvoorbeeld
Een vreemd verhaal
De evangelist Johannes heeft wel een bijzonder verhaal op deze avond. Jezus vierde met zijn leerlingen het paasmaal. Deze viering is bij de joden zeer rijk aan betekenissen. Twee zeer oude ritussen zijn samen gekomen in één grote ritus: het paasfeest. Vooreerst is er de dankbaarheid om het nieuwe graan bij de landbouwers. Daaraan wordt verder de dankbaarheid verbonden om de nieuwe jonge lammeren in de lente bij de herders. Dat is de eerste betekenislaag. Bij deze dankbaarheid heeft zich een fundamentele historische ervaring verbonden: de bevrijding uit de slavernij van Egypte. Zo is het éne grote paasfeest zowel dankbaarheid om Gods scheppingsgave, dankbaarheid dus om het gekregen leven als ook dankbaarheid om de bevrijding uit de slavernij. Daardoor krijgt ‘leven’ bij de joden de betekenis van ‘bevrijd leven’, leven als vrije mensen in het aangezicht van God. Vooral die laatste betekenis stond en staat meer en meer centraal in de joodse paasliturgie. Men viert o.a. met bittere kruiden, die dan moesten wijzen naar de bitterheid van de slavernij. Kinderen mogen eten met de ellebogen op tafel gesteund, want dat is een houding van vrije mensen.
Op deze betekenisvolle avond vieren Jezus en zijn leerlingen het paasfeest met uiteraard sterke herinneringen aan deze bevrijding. In die context vertelt Johannes een vreemd verhaal, het verhaal van de voetwassing. Vreemd, inderdaad! Voetwassing is immers een typische daad van een slaaf. Hoe hoort zo’n daad dan thuis in een context van bevrijding? Die verbazing moeten we horen in de reactie van de leerlingen. De vrije mens, Jezus, bewust van zijn vrijheid en waardigheid – en Johannes legt daar zelfs heel sterk de nadruk op – staat op, legt zijn bovenkleren af en omgordt zich met een linnen doek om de voeten van zijn leerlingen te wassen. Zo neemt Jezus hier heel bewust, ondanks zijn besef van goddelijke waardigheid, de gestalte aan van een dienaar en slaaf. Daardoor brengt hij bij de leerlingen eens schok teweeg. Ontzet protesteert Petrus: ‘Heer, wilt Gij mij de voeten wassen?’ Let op het woord ‘Heer!’ bij Petrus. Jezus gaat daar wat later ook uitdrukkelijk op in. ‘Gij spreekt mij aan als leraar en Heer, en dat doet gij terecht, want dat ben ik’. Daardoor drijft hij bewust de paradox ten top: ‘Als ik, de Heer en leraar, uw voeten heb gewassen…’
Een nieuwe definitie van vrijheid
Door dit betekenisvol gebaar geeft Jezus een nieuwe betekenis aan vrijheid. Wij zijn allemaal opgevoed met het begrip ‘vrijheid’ uit de Franse Revolutie. Dat begrip heeft zijn vertrekpunt in hun definitie van gelijkheid’: allen zijn gelijk in het feit dat ieder het recht heeft zichzelf te mogen ontplooien. Aan de basis van de gelijkheid en vrijheid ligt dus de eis om de eigen persoonlijkheid te mogen ontplooien. De enige grens aan de ontplooiing is: geen schade berokkenen aan een ander.
Jezus heeft duidelijk een ander vertrekpunt voor de evangelische vrijheid. Hij plaatst de ‘ongelijkheid’ in het midden, maar dan de omgekeerde ongelijkheid. Spontaan denken we bij ongelijkheid dat de een zich boven de ander stelt en zichzelf tot heer maakt. Maar Jezus plaatst zich hier onder de ander en verheft daarmee de ander tot ‘heer’ en maakt zichzelf tot dienaar. Het is wel van belang dat men hier de context in de gaten houdt. De voeten wassen was een gebaar van ‘welkom’ heten. Begrijpelijk in een heet en stoffig klimaat. Het gebaar van Jezus hoort dus thuis in de sfeer van gastvrijheid. Dat geeft een bijzondere kleur en betekenis aan Jezus’ gebaar. Zo spreken we van ‘gastheer’ en de gastheer is des te meer ‘heer’ naarmate hij ruimte laat voor zijn gasten, dus naarmate hij de ruimte van zijn gast niet wil bezetten, naarmate hij in zekere zin minder ‘heer’ is en vrijheid en ruimte geeft aan zijn gasten. Daarom spreken wij ook van ‘gastvrijheid’. Dat is dan ook de paradox van de gastvrijheid: de heer toomt zijn ‘heer-zijn’ in om zo vrijheid en ruimte te geven aan zijn gasten. Zo wordt de gast in zekere zin ‘heer’. Hij mag zich in het huis van zijn gastheer thuis voelen in dezelfde mate als hij bij hem thuis heer is. De gastheer tilt hem op tot heer.
Zo krijg je uiteraard een hele andere betekenis van het woord ‘vrijheid’. Het is niet de eis om zichzelf te mogen ontplooien. Vrijheid is geen ‘eis’. Vrijheid is een gave die je van de ander ontvangt. Zulk een vrijheid heeft heel andere consequenties. Als je vertrekt van de eis om je te mogen ontplooien, dan leidt dat soort vrijheid automatisch tot concurrentie. Iedereen die mij in mijn ontplooiing zou kunnen belemmeren is een potentiële vijand. Misschien is dat wel de grootste illusie geweest van de Franse Revolutie. Ze dacht dat zulke vrijheid automatisch zou leiden tot broederlijkheid. In de geschiedenis is gebleken dat het tegendeel waar is. Heel anders is het als men vertrekt van de vrijheid zoals ze in de gastvrijheid gestalte krijgt. Daar staat niet het ‘ik’ voorop, maar de ander en wel met de vraag: krijg ik ruimte van jou? Naar het ‘ik’ toe nodigt die vraag uit tot een terugtrekkende beweging: ruimte en vrijheid aan de ander laten. Die terugtrekkende beweging staat hier tegenover de eis tot ontplooiing die wil bezetten. Het is deze kern van vrijheid en bevrijding die Jezus aan zijn leerlingen wil duidelijk maken met het vieren van het paasfeest. Het is een vrijheid die ‘dienen’ is.
Het mysterie van Jezus
In dit gebaar wordt ook duidelijk wie Jezus is: Hij is Heer én dienaar, zegt Johannes. Dit zijn geen twee tegengestelde houdingen, maar twee houdingen die samen horen, omdat ze wortelen in God die liefde is, in God die aan ieder levensruimte wil geven. Hier openbaart Jezus in de gestalte van dienaar wie God wezenlijk is, namelijk liefde. Daarom zingen we tijdens de voetwassing: ‘Waar liefde is en vriendschap, daar is God’. Christelijke liefde vertrekt van de ander en maakt een terugtrekkende beweging. Ze is van begin af aan ‘gunnen’, de ander vrijheid gunnen. Alleen op die manier overwinnen we de menselijke slavernij, onderdrukking en nameloosheid.
Deze liefde vormt ook de achtergrond van de eucharistie. Eucharistie is de herinnering aan Jezus’ Pasen levend houden, is rondom hem die vrijheid en liefde vieren in een tafelgemeenschap, d.i. in een gemeenschap waarin de gastvrijheid centraal staat. Zo gedenken wij dat God liefde is en zo worden wij opgeroepen aan deze liefde onder elkaar gestalte te geven. Alleen deze liefde kan de wereld redden.
Door Brouns-Wewerinke, inleiding
André Jansen ofm, preekvoorbeeld