- Versie
- Downloaden 28
- Bestandsgrootte 301.58 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
26 juni 2011
Sacramentsdag
Lezingen: Deut. 8,2-3.14b-16a; Ps. 147; 1 Kor. 10,16-17; Joh. 6,51-58 (A-jaar)
Inleiding
De Verenigde Naties hebben als eerste millenniumdoel geformuleerd dat er in 2015 geen extreme armoede en honger meer mag zijn op de wereld. Anno 2011 is er op delen van onze wereld een overvloed aan voedsel en levensmiddelen terwijl tegelijkertijd in andere delen mensen, kinderen vooral ook, sterven van honger. En dat is niet simpelweg omdat de aarde niet genoeg voedsel voor iedereen zou kunnen opbrengen . Er spelen vele mechanismen een rol. Zo worden bijvoorbeeld in ‘het Westen’ schadeloosstellingen gegeven voor de vernietiging van (te) grote voorraden voedsel om daarmee de prijzen op een zeker niveau te houden. Soms lijkt het dat de mens makkelijker allerlei middelen tot destructie uitvindt dan middelen tot leven. Makkelijker elke uithoek van de wereld van wapens en computerspelletjes voorziet dan van brood.
Niet van brood alleen
Deuteronomium 8 maakt deel uit van Mozes’ toespraak tot het volk Israël op de drempel van het land van belofte. Achter hen ligt de veertigjarige woestijntocht met zijn schaarste en honger en vóór hen het land van belofte dat ‘overvloeit van melk en honing’ (Num. 13,27). Maar kwantiteit van voedsel garandeert niet automatisch kwaliteit van menselijk leven. Daar is meer voor nodig dan een volle buik. Deuteronomium 8,1 zegt expliciet dat het leven van het volk zal afhangen van het onderhouden van de geboden die God hen voorhoudt. ‘Voorhouden’ vertaalt de Willibrord (Hebreeuws letterlijk: de geboden die God ‘gebiedt’). Daarin klinkt mooi door dat de geboden als voedsel aan het volk voorgehouden worden: Neemt en eet! Overvloed aan druiventrossen, melk en honing, maakt nog geen land waar Gods beloften waar worden. Hoe zal het volk met deze rijkdom omgaan? Kort gezegd: bezitterig, eigenmachtig ,vanuit een houding van ‘hebben en houden’ (v. 14), of vanuit Gods geboden? Veelzeggend is in dit verband de toevoeging in vers 3 bij het manna: ‘dat u noch uw vaderen kenden’ (v. 3). ‘Kenden’ staat er – en niet ‘gezien’ zoals de Willibrord vertaalt. Het gaat om het volk dat de Thora niet kent en vraagt: ‘Manna’: wat is dat? (Ex. 16,15). En bedenk daarbij dat in dit Hebreeuwse ‘kennen’ niet alleen een verstandelijk ‘weten van’, maar veeleer een ‘kennen’ by heart aangeduid wordt. Het herinnert aan onze oude uitdrukking: ‘kennis aan iemand hebben’ waarin echte verbondenheid, bij elkaar horen, liefde aangeduid werd.
Gaandeweg door de woestijn
Het woord ‘kennen’ is een sleutelwoord in de eerste drie verzen: ‘om uw gezindheid te leren kennen’ (vers 2); ‘het manna (brood uit de hemel) dat jullie noch je vaderen kenden’ (vv. 3 en 16); ‘hij wilde u daardoor laten kennen (beseffen)’ (v. 3). Duidelijk wordt dat het om meer gaat dan fysiek en materieel eten en drinken. Het gaat om het voedsel, de spijs waar je als mens, als volk van God van leeft. Dat is van Gods geboden ten aanzien van recht en gerechtigheid, van zorg om weduwen en wezen, van zorg voor de vreemdeling in uw midden. De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord uit Gods mond. Daarom noemde ik ‘voorgehouden’ zo’n mooi woord. Je kunt het eten, het je eigen maken, zoals Ezechiël zich de Thora eigen maakte (Ezech. 3,1) en voortaan deze woorden aan het volk kon overbrengen. NB. Ook Jesaja kent deze wijze van zeggen: ‘Luister aandachtig naar mij, en u zult eten wat goed is, en uw honger stillen met uitgelezen spijs!’ (Jes. 55,2). Luisteren is: tot je nemen, is je-eigen-maken. En die uitgelezen spijs is het woord Gods!
Het werkwoord ‘leven’ (v. 1 en 3) is niet alleen ‘in leven zijn’, maar duidt op leven zoals past bij het land waar de beloften van God waar zullen worden. Niet het in leven zijn/blijven op zich staat op het spel, maar de kwaliteit van dit leven. Dat blijkt ook op het eind van deze zondagslezing. Daar staat: ‘om u tenslotte wel te doen’, iets letterlijker: ‘om u goed te doen’, waarin de woorden uit Genesis 1 doorklinken: ‘Hij zag dat het goed was’. Om dát leven gaat het.
In deze verzen van Deuteromium 8 krijgt de woestijn trekken die verder reiken dan het geografische droge zandgebied ergens tussen Egypte en Israël. Zij wordt beeld van de weg waarop de mens gaandeweg, met vallen en opstaan, zich Gods geboden eigen maakt, vanuit een honger en dorst naar leven! Een weg waarop de droge, schrale, dorstige momenten vaak testcases zijn, waarin blijkt waar het de mens uiteindelijk om gaat. Wie zij uiteindelijk zijn. Waar we uiteindelijk van en voor (willen) leven.
Eeuwig leven
In Johannes 6,51-58 vormen de verzen 51 en 58 met ‘het brood uit de hemel neergedaald’ en ‘wie dit brood eet zal leven in eeuwigheid’ een kader om het hele stukje. Als Jezus zichzelf ‘levend water’ (Joh. 4) en nu in Johannes 6, in aansluiting op het verhaal van de broodvermenigvuldiging, ‘levend brood, uit de hemel neergedaald’ noemt, dan betrekt hij de oud-testamentische manna- en water-uit-de-rots-thematiek op zichzelf. In hoofdstuk 4 vers 34 zegt hij dat het zijn spijs is de wil van de Vader te doen, dáár leeft hij van. En precies daardoor is zijn vlees waarlijk spijs juist omdat hij leeft van het doen van de wil van de Vader. Daarom is zijn vlees (dat is zijn persoon, het doen en laten van deze mensenzoon) voedsel, waar je van leven kunt. En daar ligt ook de reden waarom gezegd kan worden dat hij uit de hemel is neergedaald.
Zonder deze spijs ben je misschien wel ‘in leven’, maar je hebt geen eeuwig (v. 54) leven, geen leven zoals past bij opstaan (v. 54), bij verrijzenis, bij nieuwe hemel en nieuwe aarde. Je bent, hoewel in-leven, levend dood. Maar wie van dit brood, dat het vlees geworden Woord van de Vader is, eet, die zal nooit dood gaan. Sterven, lichamelijk, natuurlijk wel; Jezus zelf sterft ook. Maar zijn Leven gaat niet ten onder, want hij leeft vanuit de Vader, die zelf ‘de Levende’, het leven zelf, genoemd wordt. (v. 57). En in dat leven zal ook ieder die eet van het vlees van de Mensenzoon, dat is, die naar hem luistert, hem navolgt, die zich hem eigen maakt, delen.
Deze verzen brengen ons bij de eigenlijke kern van het hele Johannesevangelie. Dat blijkt uit de afsluiting in Johannes 20,31. Daar zegt de schrijver dat hij dit hele boek geschreven heeft ‘...opdat u zult geloven dat Jezus (= deze zoon van Jozef, van wie de vader en moeder bekend zijn, Joh. 6,42), de Messias is, de Zoon van God (= die leeft uit de Vader, Joh. 6.57) en opdat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam (= wie zich met dit brood voedt, zal leven in eeuwigheid, Joh. 6.58).
Ging het in het woestijnverhaal uit Deuteronomium niet over catering in de woestijn, in het Johannesevangelie gaat het niet over menseneters zoals ‘de Joden’ op typisch johanneïsche wijze de woorden over vlees eten misduiden. Het gaat om het gelovig opnemen, in je opnemen, van Jezus als het vleesgeworden Woord van God – dát is leven gevend. Vandaar ook de duidelijk eucharistische tonen en verwijzingen.
Literatuur
A.Zegveld, ‘Deze taal stuit mensen tegen de borst’, Benedictijns Tijdschrift 2008/2 blz.50-62
Joseph Ratzinger, In cammino verso Gesu Cristo, Edizioni San Paolo, 2004, p. 87-90
Misschien als toegift:
Judith Herzberg dichtte:
Er zit zo'n minachting voor bakkers in
voor vrachtwagenchauffeurs, voor al degenendie vroeg ervoor zijn opgestaan,
het is beledigend voor zon en regen
het is onterend voor akkers en voor graan.
Maar ook kan je als kind niet tegen:
Opeten! Denk maar eens aan die stakkers in
N.B.de zin, het gedicht wordt niet afgemaakt. Het blijft maar doorgaan in ons hoofd, want de locaties van de armoede wisselen voortdurend, maar het blijft steeds hetzelfde liedje...
Preekvoorbeeld
Velen van u kennen het levensverhaal van Maximiliaan Kolbe. Een Poolse priester die tijdens de oorlog in het concentratiekamp Auschwitz terechtkomt. In 1941 doen gevangenen een mislukte poging om te ontsnappen. De nazi’s reageren wreed en willen als represaille tien gevangenen doden. Een gevangene smeekt om clementie. Hij is vader van een groot gezin.
Dan doet Kolbe een stap naar voren. Hij wil de plaats van de huisvader innemen. De Duitse commandant is onthutst en stemt toe. In plaats van de vader sterft de priester.
Ik wil u nog een ander verhaal vertellen. Ik ken een vrouw die haar verlamde man verzorgt. Vijftien jaar geleden is hij door een vrachtauto gegrepen en voor een groot deel van zijn lichaam verlamd geraakt. Met een glimlach zegt zij: ‘ Ik heb toch op onze huwelijksdag trouw beloofd in goede én kwade dagen?’. Een en ander impliceert vaak heel veel wegcijferen. Maar het resultaat is wel dat haar man in zijn eigen vertrouwde omgeving kan blijven.
Maximiliaan Kolbe en het verhaal van een naamloze vrouw. Twee voorbeelden van leven voor de ander. In onze huidige samenleving is dat minder vanzelfsprekend geworden. Door welvaart en hogere scholing zijn de meesten van ons sterk geïndividualiseerd. Meer geld in de knip en meer kennis in het hoofd heeft onze onderlinge verbondenheid zwakker gemaakt. Een en ander werkt door in de verschillende levensverbanden. In het moderne gezin heeft ieder kind een eigen agenda en vaak een eigen kamer met televisie en computer. Ook onze kerken hebben te maken met de gevolgen van de individualisering. Talrijke tijdgenoten sprokkelen hun eigen levensbeschouwelijk mandje bij elkaar en hebben minder behoefte aan de parochie of kerkelijke gemeente als gemeenschap van gelovigen.
Tegelijkertijd beseffen mensen gelukkig ook in 2011 geen eilanden te zijn. Wij zijn en blijven sociale wezens. Echt geluk maken wij niet zelf maar ontvangen wij door de liefde en de bevestiging van anderen. Leven voor anderen maakt ons pas werkelijk gelukkig.
Leven voor anderen bepaalt ook ten diepste het leven van Jezus. Tijdens zijn openbaar leven leeft hij, vanuit de biddende omgang met zijn Vader, voor de mensen die hij ontmoet. Zieken vinden genezing; armen worden gevoed en schuldige mensen ontvangen vergeving. Jezus is er voor kleinen en kwetsbaren; voor ‘zondaars en bedelaars’ (Noordmans). Christus leeft ten diepste voor anderen. Dit alles vindt een bezegeling tijdens de maaltijd die Jezus vlak voor zijn dood met zijn vrienden viert. Hij breekt brood en deelt wijn als samenvatting van zijn leven, getekend door zelfgave.
Tijdens deze joodse Paasmaaltijd viert Christus de bevrijding uit de slavernij van Egypte. De God van Israël is een bevrijdende God. Opvallend is dat Jezus tijdens het laatste avondmaal die bevrijding helemaal naar zichzelf terugbuigt. Hij is Gods bevrijding in persoon. Zijn zelfgevende en vergevende liefde in leven en in sterven, wordt tijdens deze maaltijd gevierd met gebroken brood en wijn. Neem mijn lichaam en drink mijn bloed, zo zegt Christus. Wie zich met hem inlaat wordt bevrijd tot liefde en leven in volheid.
Johannes geeft geen verslag van het laatste avondmaal maar wel een lange beschouwing over Christus als het levende Brood. Hij wil ons eten en drinken zijn. Het is alsof hij zegt: leef van mijn leven; leven vanuit mijn liefde. Christus geeft zich tot op de dag van vandaag op verschillende wijzen. Door Woord en Geest maar, naar katholiek besef, heel bijzonder ook in het sacrament van de Eucharistie.
Ook dit uur komt Christus in de gaven van brood en wijn ons rakelings nabij. Het vormt een kwetsbaar geheim. Door mensen gemakkelijk belachelijk te maken maar voor gelovigen een bron van vreugde. De Heer wil ook vandaag in het eucharistisch brood bij ons zijn. Vandaar de brandende Godslamp bij ieder tabernakel. Teken van de verborgen aanwezigheid van de Heer.
Ik ben het levende Brood. Als tochtgenoot is Christus ons nabij. Zoals God zijn volk in de woestijn manna zond als voedsel voor de tocht naar het beloofde land, zo zendt de Vader ons vandaag Christus. Wij ontvangen hem allereerst als gave maar tegelijk ook als opgave. Wij ontvangen immers het lichaam van Christus om, als gelovige ieder persoonlijk en als geloofsgemeenschap, zelf steeds meer lichaam van Christus te worden. In ons wil het leven van Christus gestalte krijgen; door ons wil hij zijn zelfgevende liefde zichtbaar maken.
Eucharistie vieren is dan ook geen vroom en wereldvreemd ritueel, integendeel. Als wij ons werkelijk met Christus inlaten en ons door hem laten voeden, wil hij zichtbaar worden in onze wegschenkende liefde.
Op deze Sacramentsdag mogen wij zo dadelijk bij de communiegang dankbaar naar voren komen. De Heer wil ons ontmoeten in het Eucharistisch brood. Zo kunnen wij onze levenstocht vervolgen en Christus zichtbaar maken in het alledaagse leven door vergevende en dienstbare liefde. Ware aanbidding en concrete dienstbaarheid zijn in het christelijk leven als hol en bol. Dat wij dát in het leven van iedere dag, in kracht van Gods Geest, laten zien.
Henk Bloem, inleiding
Gerard de Korte, preekvoorbeeld