- Versie
- Downloaden 11
- Bestandsgrootte 298.95 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
2 januari 2011
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (A-jaar)
Inleiding
De toonzetting bij Mattëus
Het verhaal van ‘de Drie Koningen’, dat zo tot de verbeelding spreekt, raakt aan het bijbelse besef: de Ene, de Eeuwige, zal de Heer zijn voor alle volkeren tot de uiteinden der aarde. De God van Israël wordt kenbaar als de Allerhoogste door zijn Wet, de Thora, en wel door het doen van gerechtigheid. Naar het getuigenis van het Nieuwe Testament en van de Kerk heeft dat op bijzondere wijze gestalte gekregen in Jezus Christus. In hem is die messiaanse gerechtigheid herkenbaar en werkelijkheid geworden.
Matteüs 1,1 zet daartoe de toon: Jezus is zoon van David, zoon van Abraham. In het geboorteverhaal getuigt Matteüs over Jezus als de Messias in de davidische lijn van de Messiasverwachting.
In Matteüs 2 wordt in een legendarisch verhaal het spanningsveld rond dit heilsgebeuren in beeld gebracht, namelijk de betekenis van Jezus in relatie met het centrum Jeruzalem en de geestelijke leiding daar van priesters en schriftgeleerden met hun heilsverwachting, maar ook met de wereldlijke macht in de figuur van Herodes. Matteüs duidt hier aan: in Jezus, in zijn prediking, zijn sterven en de erkenning van hem als Messias, wordt Gods gerechtigheid voor allen openbaar. Het verhaal over de magiërs brengt dat in beeld en plaatst het op het niveau van de goddelijke leiding.
Kenbaar zal worden dat het gaat om de heerschappij van de God van Israël – ‘het koninkrijk der hemelen’, karakteristieke term bij Matteüs – een koningschap dat zal gelden voor alle volkeren, opdat zij de ware levenshouding vanuit de Thora leren kennen.
De plaats in de liturgische kalender
Terecht spreken we van dé openbaring des Heren. God zal kenbaar worden voor allen.
De kerken van het Oosten hebben dit accent in hun kalender bewaard. ‘De Openbaring des Heren’ is hun ‘kerstfeest’. Het Westen heeft later vanwege het Romeinse zonnewendefeest, dat veel volk trok en sterk in de beleving stond, gekozen voor 25 december. Het feest van ‘de Openbaring’ ging op een andere manier tot de verbeelding spreken: de ‘koningen’. De machtigen van de wereld, zij buigen en aanbidden het kleine Kind. Psalm 72, de messiaanse psalm waarin koningen der aarde aan de davidische koning hun gaven komen brengen, zal dit hebben opgeroepen.
Later, in de vijfde eeuw, werden het ‘de Drie Koningen’ vanwege de drie gaven goud, wierook, mirre. En weer later, in de achtste eeuw, kregen ze de namen Balthazar, Kasper en Melchior. In de veertiende eeuw werd Kasper de donkere ‘Moor’. Het tijdsbeeld heeft dan een toenemende invloed gekregen op het verhaal. Reden om terug te keren naar de vraag: wat beoogde Matteüs met dit verhaal?
Samenspel van getuigenissen
Jesaja
Om verder te komen in de diepere betekenis van ‘Openbaring des Heren’, zien we naar het samenspel van de Schriftlezingen. Jesaja 60 spreekt over de centrale plaats van Jeruzalem in de wereld. Daar in Jeruzalem schijnt het licht, de luister van de Eeuwige. Het godsvolk uit de ballingschap en de volkeren der aarde met hun goud en zilver zullen toestromen naar haar licht.
In het verhaal van Mattëus wordt dat licht verbeeld door de ster, die de magiërs leidt. Dat licht is het Woord van God, de Thora. Jesaja getuigt voortdurend van de onpeilbare majesteit van God, opdat allen doordrongen raken van zijn grootheid en van wat God verwacht: daden van gerechtig-heid. Gerechtigheid (tsedaqa) is het sleutelwoord voor het verstaan van de boodschap. De mensheid behoeft besef en daden van recht en gerechtigheid, want de nood is het onrecht dat mensen elkaar aan doen. In het licht van de Allerhoogste en van wat hij verlangt is de weg te vinden van de omkeer ten goede, van heil, van bevrijding en redding. ‘De arm van de Eeuwige is niet te kort om te redden, zijn gehoor niet te zwak om te luisteren – jullie wangedrag is het, dat jullie en je God uit elkaar heeft gedreven; door jullie zonden houdt hij zich verborgen en wil hij je niet meer horen’ (Jes. 59,1v). De ondertoon is een diep verlangen, dat die wanverhouding van mensen onderling en hun wanverhouding tot God zal worden overwonnen.
Nog een detail: in Jesaja 60 vers 6 is sprake van kamelen en van wierook en goud. Bij de latere inkleuring van het verhaal van Mattëus spreekt dat tot de verbeelding. De kamelen zijn ook onderdeel geworden van de kerstgroep. En hoe mooi die kerstgroep ook is, we moeten toch proberen erdoorheen te kijken naar de eigenlijke boodschap. De koningspsalm helpt ons.
Psalm 72 en Efeziërsbrief
Deze Koningspsalm 72 verbindt ons perspectief op de gerechtigheid met de Messiaskoning. Zowel in joodse als christelijke traditie is deze psalm een messiaanse psalm. De opdracht tot het volbrengen van Gods opdracht tot gerechtigheid wordt verbonden met een leider, in dit geval een davidische koning, die waarborgen schept dat recht en gerechtigheid onder het volk zullen gaan heersen. Zo openbaart God zich in de daden van gerechtigheid. Uiteindelijk gaat het om die heerlijkheid van God ómwille van ons mensen. De leider, de koning, representeert dat gebeuren. De psalmist (het volk) bidt in vers 1 en 2 om die gave: ‘Geef, o God, úw wetten aan de koning, úw gerechtigheid aan de koningszoon. Moge hij uw volk rechtvaardig besturen, uw arme volk naar recht en wet’. Dat zal vrede en bloei brengen in mens en natuur, in de onderlinge verhouding van de volkeren. Heel de psalm beschrijft deze werk-zaamheid van God. In onze tijd omschrijven we dat als de opdracht tot humaniteit, tot sociale gerechtigheid en mensenrechten. De psalm maakt ons duidelijk dat de bron daarvan is te zoeken in het besef van Gods majesteit. In het omzien naar mensen licht ‘het Licht’ op. Dat de Messias dat zal bewerkstelligen voor allen, is de heilsverwachting: in de dienst aan God en alle mensen. Matteüs 2 brengt in een bijzondere verhaaltrant deze overtuiging aan het licht.
In de lezing uit de Efeziërsbrief ligt het accent op vers 6: de heidenen delen door Christus Jezus ook in de erfenis. De jonge kerk is diep geraakt. Zij legt getuigenis af van hetgeen hen openbaar geworden is: De Ene Heer is de Heer van allen en voor allen en heeft dat in Jezus Messias kenbaar gemaakt.
Het getuigenis: dé openbaring des Heren
Dat Jezus door zijn optreden, prediking, lijden, sterven en opstanding die weg van Gods koningschap voor allen heeft gewezen, is de ervaring van de jonge kerk en van Matteüs. Daarvan getuigt hij door op zijn wijze de verbinding te leggen tussen Oude en Nieuwe Testament. Hij verhaalt over het leven van Jezus, hij is zeer uitvoerig over Jezus onderricht (de Bergrede en andere), en er is ook een bijzonder accent: het kleine tegenover het grote/machtige. Het geringe (mosterdzaadje, penningske) is de plek van het oplichten van Gods werkzaamheid en gerechtigheid. In het verhaal van de magiërs is dat accent aanwezig: een kind tegenover het centrum van de macht met Herodes. Koning Herodes wordt om de tuin geleid en voelt zich letterlijk ‘gekleineerd’ en slaat toe met de kindermoord in Betlehem. Later zullen soldaten Jezus kleineren ‘als koning’ met het opschrift aan het kruis: Jezus van Nazaret Koning der Joden. In dit spiegelen en terugspiegelen onderstreept Matteüs zijn overtuiging: in Jezus’ gerechtigheid openbaart zich de Ene, de Eeuwige voor allen.
Preekvoorbeeld
Het nieuwe jaar is amper een dag oud of we worden door Jesaja opgeroepen tot vreugde. Sta op, laat het licht u beschijnen, Jeruzalem, want de zon gaat over u op. En Matteüs vertelt ons hoe Wijzen uit het Oosten het ware licht wisten te vinden geleid door een ster. Met een plechtstatig woord noemen we het feest van vandaag ‘Openbaring des Heren’.
Jesaja en Matteüs zijn er beiden van overtuigd dat het licht van God schijnt voor álle mensen over de héle wereld.
Jesaja is in een jubelstemming. Na een periode van verstrooiing van Gods volk in de ballingschap, van vervreemding van hun moederstad Jeruzalem, breekt een nieuwe heilstijd aan. Duisternis bedekt de aarde, het donker de volkeren, maar over u gaat de Heer op en zijn glorie is boven u verschenen. En niet alleen zonen en dochters van het volk Israël komen af op het licht, maar ook vreemde volken. Jesaja ziet in zijn verbeelding een stoet kamelen beladen met schatten optrekken naar de Godsstad Jeruzalem. Het lijkt wel of nu de wereldvrede is aangebroken en of het paradijs op aarde is hersteld.
Was het maar waar, denken we misschien. De werkelijkheid in onze wereld is heel wat anders. Maar de woorden van Jesaja zijn een getuigenis van hoop. En wat zijn wij armzalige mensen als de hoop in ons leven is uitgedoofd? Laten we maar blijven bidden – en soms verzuchten: ‘Vervul ons van uw licht en zuiver ons.’
Het Driekoningenverhaal spreekt tot onze verbeelding. De tekst spreekt slechts van ‘magiërs’, die afkomstig zijn uit het oosten. Het drietal geschenken, goud, wierook en mirre, doet ons denken aan drie personen. Later worden ze gezien als drie koningen. Nog later worden ze gezien als personen van drie leeftijden: ouderdom, volwassenheid en jeugdige leeftijd. En ze worden ingekleurd tot blank, bruin en zwart, om de drie continenten van die tijd aan te duiden: Europa, Azië en Afrika. Dit mag dan een stukje legendevorming of fantasie zijn, maar de strekking is heel juist: het gaat om universeel heil, voor alle mensen, jong en oud, over de hele wereld.
Matteüs tekent in zijn verhaal een profiel van Jezus Messias. Net als de kleine Mozes destijds had dit kind niet mogen leven van de machthebbers. Over zijn leven hangt de schaduw van verwerping en dood. Toch is hij de openbaring van Gods licht en van Gods liefde voor mensen. En door goddelijke leiding, het volgen van een mysterieuze ster, weten zoekers die van verre zijn gekomen, hem te vinden. Niet de wetgeleerden en tempeldienaren weten hem te vinden, maar wel deze vreemdelingen.
Het is mooi als we kinderen met een grote ster zien rondlopen die als drie koningen verkleed zingen over het kind van Betlehem. Kinderen hebben nog de onbevangenheid om kinderlijk te kunnen geloven. Die onbevangenheid missen de meeste mensen. Die staan niet zo gauw te juichen voor de ‘openbaring des Heren’. Ze voelen zich misschien beter thuis bij een lied van Oosterhuis:
Uit uw hemel zonder grenzen komt Gij tastend aan het licht, met een naam en een gezicht even weerloos als wij mensen.
Dit lied (Gezangen voor Liturgie 530, Zingt Jubilate 212) getuigt van aarzelend geloof en menigeen zal zich hierbij thuis voelen. Ook past dit lied bij het mysterie van onze God die zich op wonderbare wijze aan ons openbaart.
Als een kind zijt Gij gekomen, als een schaduw die verblindt, onnaspeurbaar als de wind die voorbijgaat in de bomen.
Ook de volgende versregels doen ons denken aan het evangelie van vandaag: de ster die ons voorgaat en de verwijzing naar de dood van Jezus.
Als een vuur zijt Gij verschenen, als een ster gaat Gij ons voor, in den vreemde wijst uw spoor, in de dood zijt Gij verdwenen.
Vrede op aarde? Waar is die te vinden? Ja, bij Jezus toch en bij geen ander…
Als een bron zijt Gij begraven, als een mens in de woestijn. Zal er ooit een ander zijn, ooit nog vrede hier op aarde?
Wij moeten het doen met het eens gegeven woord, met het evangelie dat het lijden niet ontkent of verdoezelt, maar dat toch nieuw leven geboren laat worden.
Als een woord zijt Gij gegeven, als een nacht van hoop en vrees, als een pijn die ons geneest, als een nieuw begin van leven.
Zo staan wij aan het begin van een nieuw jaar. Hopend op vrede. Elkaar alle goeds toewensend. Beseffend dat er veel onheil is in onze wereld, maar toch hopend en biddend dat wij in Gods hand geborgen mogen zijn. En dat wij geroepen zijn om het goede te doen met en voor elkaar. Vrede en alle goeds in dit nieuwe jaar.
Frans Zwarts, inleiding
Guus Wijnhoven ofm, preekvoorbeeld