- Versie
- Downloaden 9
- Bestandsgrootte 299.51 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 13 januari 2021
25 december 2011
Kerstdag
Lezingen: Jes. 52,7-10; Ps. 98; Heb. 1,1-6; Joh. 1,1(-5.9-14)-18 (B-jaar)
Inleiding
Jesaja 52,7-10 en antwoordpsalm 98
Op Kerstmis staat de komst van de Heer centraal, en wel op tweevoudige wijze: zijn komst in het verborgene en zijn komst in heerlijkheid. Als gedachtenis viering wordt de eerste komst gevierd, als toekomstverwachting de tweede. De liturgie koppelt bovendien deze tweevoudige komst aan de komst van de Heer in profetische teksten uit het Oude Testament.
In de dagmis geschiedt deze koppeling aan oudtestamentische teksten primair aan de profetieën uit het Jesajaboek. In dat boek neemt de komst een bijzondere positie in. In de hoofdstukken 1-39 staat de komst van vijandige volkeren centraal die door de Heer als instrument gebruikt worden om het zondige Sion te straffen. Het is een komst die uiteraard niet positief gewaardeerd wordt. Zij vindt haar climax in de ballingschap van de Sionbewoners, zonder dat deze expliciet worden beschreven. Op de ballingschap, de beweging weg van Sion, wordt alleen gealludeerd, met name in hoofdstuk 39, maar de beschrijving ervan zelf wordt in de overgang tussen hoofdstuk 39 en 40 verzwegen.
In de hoofdstukken 40-66 staat de komst van de Sionbewoners naar Sion centraal. Deze beweging, terug uit ballingschap, voltrekt zich evenwel niet vanzelf. Allereerst is het de Heer zelf van wie de terugkeer naar Sion beschreven wordt (Jes. 52,7-10). Vervolgens is het de – lijdende – Knecht des Heren die van Godswege het voortouw neemt om het volk te doen komen naar Sion (52,11v gevolgd door de lijdenstekst van de Knecht in 52,13–53:12).
De komst van de Heer betekent goed nieuws, evangelie, en behelst dat de Heer Koning is. Zijn koningschap, gevestigd te Sion, betekent troost voor het Godsvolk, als opheffing van de ballingschapstraf, een redding die niemand kan ontgaan en door de gehele wereld aanschouwd wordt.
Deze herstart wordt in profetisch jargon ‘nieuw’ genoemd. De wegtocht uit de ballingschap is een nieuwe exodus: zoals eens de uittocht uit Egypte zich voltrok, zo en op gelijke wijze voltrekt zich de uittocht uit de ballingschap. Zoals er toen een weg lag door de wateren, zo ligt er nu op gelijke wijze een weg door de zandzee. Het oude, dat wil zeggen het falen en de zonde van Sion, is voorbij, het nieuwe, dat wil zeggen de continuering van Gods bevrijdend handelen uit Egypte, grijpt thans plaats (zie bijvoorbeeld: Jes 43,16-19).
Dit profetische gebruik van het woord ‘nieuw’ vinden we ook in Psalm 98. Zoals eens een lied werd ingezet na de doortocht door de Schelfzee (Ex. 15,1-18.20v), zo en op gelijke wijze klinkt thans een nieuw lied. Het lied behelst het koningschap van de Heer God, zoals dat eveneens in het Jesaja boek beschreven is in de komst van de Heer naar Sion: de Heer is Koning en komt ten aanschouwen van geheel de aarde.
Evangelielezing Johannes 1,1-18 en tweede lezing Hebreeën 1,1-6
In de proloog van het Johannesevangelie staat de komst van de Heer Jezus centraal. De tekst beschrijft geen geboorteverhaal zoals in Lucas. In een bijna poëtische voorrede beschrijft de evangelist het zichtbaar worden van God als een Woordgebeuren. Deze koppeling aan het Woord maakt het hem mogelijk om enerzijds Jezus Christus te parallelliseren met Mozes, die het Woord van de Thora, de Wet, ontvangen heeft, en om anderzijds Jezus Christus te koppelen aan de beginne, een toespeling op de opening van het Genesisboek met het scheppingsverhaal (Gen 1,1–2,3).
Het eerste element sluit aan op het profetische jargon ‘nieuw’. In Jezus Christus worden genade en waarheid zichtbaar. Genade en waarheid waren allang zichtbaar. In de Thora, zoals de Tien Woorden ten leven, kan eenieder zien hoe God zichtbaar zou moeten worden in het handelen van de mens. Nieuw is dat deze Thora zichtbaar wordt in een concrete mens, Jezus de Christus.
Het tweede element sluit aan bij de Bijbelse gewoonte om, als er sprake is van een bijzondere geloofsheld, deze dat te laten zijn vanaf het allereerste begin. God begint zich niet pas ergens gedurende het leven van de geloofsheld met deze te bemoeien, maar doet dat diens hele leven al. Bij Mozes gaat het Bijbelverhaal daarom terug tot zijn geboorte, waar het bedreigde kindje Mozes als eerste van het Godsvolk gered wordt door de Heer God. Terwijl alle Hebreeuwse jongens verdronken moeten worden in de Nijl, wordt Mozes in een biezen mandje, eigenlijk een biezen arkje, gered door het water heen (Ex. 1,15–2,10). Mozes, die zijn volk bevrijdt van Egypte, is reeds vanaf zijn geboorte zelf een bevrijde.
Bij Simson, bekend om zijn enorme kracht, gaat het verhaal nog iets verder terug, tot aan de zwangerschap. Een anonieme engel verschijnt aan de aanstaande ouders om te vertellen dat ze een bijzonder kind zullen krijgen (Re. 13,1-25). De bestemming van Simson, die zijn volk bevrijdt van de Filistijnen, is reeds gegeven vóór zijn geboorte.
Terwijl het Matteüsevangelie teruggaat tot op een bijzondere geboorte, waarbij de Messias ternauwernood ontsnapt aan een moordpartij onder pasgeboren jongetjes (Mat. 2,13-18), en Lucas teruggaat tot op een bijzondere zwangerschapsaankondiging, waarbij een engel des Heren, Gabriël genaamd, het kind dat geboren wordt aankondigt (Luc. 1,26-38), gaat Johannes nog een stap verder terug. Johannes schrijft: ‘in den beginne’.
Het eerste dat geschapen wordt in het Genesisverhaal, is het licht, zelfs nog voordat er lichtdragers (zon, maan, sterren) gemaakt zijn. In het Johannesevangelie is het licht een graag gebruikt beeld voor de Messias. Ook in de proloog komt het geregeld voor. Het licht komt in de wereld, het licht dat iedere mens verlicht. Maar Johannes wil niet teruggaan tot de eerste scheppingsdaad, maar zelfs nog daarvóór. Het eerste dat God doet, is immers niet het licht scheppen, maar een woord spreken: ‘toen zei God: “er zij licht”’. Johannes schrijft daarom niet ‘in den beginne was het Licht’, maar ‘in den beginne was het Woord’.
Het Woord is vol beweging. De Griekse tekst drukt dit reeds uit in ‘en het Woord was bij God’, waar ook ‘naar God’ vertaald zou kunnen worden. Deze beweging vindt uiteindelijk vorm in de vleeswording. Het Woord, onvergankelijk, zo op God betrokken, één met hem, wordt vlees. In de Bijbel is ‘vlees’ uitdrukking van alles dat vergankelijk is, fragiel en sterfelijk. De mens is vlees. Dat wil zeggen: de mens is sterfelijk, eindig. Een mens kan niet leven alsof hij tot in de eeuwen der eeuwen doorgaat, hij kan niet over de grens van zijn eindigheid heen. Het is deze fragiliteit, deze sterfelijke eindigheid die het Woord aanneemt: ‘en het Woord is vlees geworden’. Zo deelt het Woord het mensenbestaan: ‘en het heeft het onder ons gewoond’.
Door deze terugkoppeling naar de beginne kan de evangelieschrijver Johannes de Doper laten getuigen dat hij die na hem komt, vóór hem was. De chronologische volgorde: Gods scheppingswoord – Johannes de Doper – Jezus de Christus wordt door de vleeswording van het Woord in Jezus theologisch omgeduid.
Een verbinding aan het Woordgebeuren bevat ook de epistellezing uit de Hebreeënbrief. Terwijl het Johannesevangelie de terugkoppeling maakt naar de beginne, grijpt de Hebreeënbrief vooruit op het einde der tijden. Met behulp van citaten uit de Schriften wordt Jezus Christus als climax van Gods spreken tot zijn volk beschreven. Daarbij nemen Psalm 2,7 en 1 Sam. 7,14, die beide de relatie tussen de Davidide en Koning God beschrijven, een prominente plaats in. In deze climax is het einde der tijden, Gods definitieve spreken, doorgebroken. Maar toch is de climax nog niet voltooid met de verschijning van deze Zoon. Zij vindt pas haar voltooiing, wanneer zijn komst in heerlijkheid, de tweede komst, een feit is. Deze komst staat nog open, maar is met de komst van de Eerstgeborene al wel verzekerd.
Preekvoorbeeld
Enige jaren geleden zag ik in een kerk, die ik zo rond de kerstdagen bezocht, een kribbe van zo’n halve meter hoog met daarin stro. En op dat stro lagen een aantal wat verfomfaaide bladzijden die uit een bijbel gescheurd waren. Verder niets.
Er ging een schok door me heen. Je scheurt toch niet zo maar bladzijden uit de Bijbel. Dat doe je toch niet met een heilig boek en zeker niet in een kerk. Maar toen ik het verder op me in liet werken, raakte het me en kwamen de woorden uit het evangelie van vandaag spontaan bij me naar binnen. Het Woord is vlees geworden. Symbolisch verbeeld in deze kribbe.
Gods Woord is vlees geworden.
Gods Woord moet werkelijkheid worden, zijn uitwerking hebben, niet in een boek blijven. Zo werpt de evangelist Johannes vandaag zijn licht op de geschiedenis van God met zijn mensen. Het woord is concreet geworden, concreet in een mensenkind. Zoals het door God gesproken woord al eerder gestalte heeft gekregen in de schepping. Zoals het verder gestalte heeft gekregen in de Tora, de ‘Tien Woorden ten leven’. Gods leven, Gods licht, in de alledaagse mensenwereld, waar mensen erop gewezen moeten worden dat ze elkaar niet naar het leven mogen staan. Is dat niet shockerend, ongelooflijk.
Heel de geschiedenis door zijn er mensen geweest die niet hebben willen geloven dat het heilige, de Eeuwige, zo menselijk, zo lichamelijk is geworden. Dat kon toch niet waar zijn? Dat is schijn. Maar steeds weer keerde men terug naar de overtuiging, dat het werkelijkheid is. De menswording werd door Franciscus weer opnieuw verbeeld in de Kerststal. Hij was gefascineerd door de in Jezus van Nazaret mens geworden God. Een God die de menselijke sterfelijkheid en gebrokenheid niet verafschuwde en daardoor in de mens aan het woord kan komen.
Het woord is vlees geworden.
In het sterfelijke, in het vergankelijke komt God aan het licht. In het sterfelijke in het vergankelijke heeft God zijn ziel gelegd. In deze concrete mens, dit kind van Betlehem, komt God aan het licht. Spreekt God zich bijzonder uit. De evangelist wil ons ervan doordringen dat in het spreken en doen van Jezus God aan het Woord komt. In zijn leven kunnen we zien wat het is om vrij en bevrijd te zijn van oordeel en vooroordeel. Van alles wat ons gevangen houdt in menselijk opzicht.
Dat licht van God, dit woord van God, wordt concreet in deze mens van vlees en bloed. Het is bijna niet voorstelbaar. Maar als je het tot je door laat dringen, kun je er warm van worden. Zoals we dat hoorden bij de profeet Jesaja, die vol vreugde meldt dat er iets nieuws gaat gebeuren. Een redding die niemand kan ontgaan en door de hele wereld kan worden aanschouwd.
Dit Licht aannemen, betekent nogal wat voor ons.
Laat dit Licht van bevrijding, van verlossing, van heil voor ieder mens op onze wereld, maar op je inwerken. Dan ontstaat er een bron van kracht en energie, een bron van leven, die over alle grenzen heengaat. Dan worden we warm van die grote God, die ons vooruit wil stuwen, over onze enge grenzen heen, die in ons aan het licht wil komen.
Dit Licht reikt tot diep in de duisternis of heft zelfs de duisternis op. Door dit Licht mogen we ons laten leiden op nieuwe wegen. Weg uit onze angst en bezorgdheid om eigen heil en geluk, weg uit onze bekrompenheid en onderworpenheid, weg uit onvrede en ongerechtigheid. Het gaat om dat koninkrijk van God, waar mensen elkaars zusters en broeders zijn. Laat je leiden door dit Licht.
Dit Licht helpt ons om over enge grenzen heen te kijken. Helpt ons bij het zoeken naar het licht in anderen. Het helpt ons te geloven dat uiteindelijk het Licht van God nooit zal doven. Dit Licht mogen we met ons meedragen en doorgeven. Dit is het Licht van een bevrijdende God.
Dit Licht kun je alleen maar ontvangen.
Het wonderlijke is misschien wel, dat je dit licht pas goed kunt zien, wanneer je ruimte geeft aan al wat kwetsbaar en sterfelijk is. Niet in geweldige tekenen aan de hemel. Wanneer je naar dit Licht in de ander op zoek gaat, wanneer je je durft te laten leiden door dit Licht, zul je het vinden waar je het niet verwacht. Gods Licht schijnt overal waar mensen het woord vlees laten worden. In praktijk brengen wat het evangelie van ons vraagt. Hun voeten op de weg naar vrede zetten.
Een paar uit de Bijbel gescheurde teksten brachten voor mij de hemel concreter op aarde, dan welke andere mooie kerstvoorstellingen dan ook.
Archibald van Wieringen, inleiding
Frans Gerritsma ofm, preekvoorbeeld