- Versie
- Downloaden 18
- Bestandsgrootte 297.01 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
2 juni 2011
Hemelvaart van de Heer
Lezingen: Hand. 1,1-11; Ps. 47; Ef. 1,17-23; Mat. 28,16-20 (A-jaar)
Inleiding
Hemelvaart
Het feest van Hemelvaart behoort tot het Paasfeest. De kerkelijke Paastijd duurt vijftig dagen: van de dag van de verrijzenis tot de vijftigste dag waarop de apostelen de heilige Geest ontvangen. Overigens zijn de evangeliën minder eenduidig over het tijdsverloop. Bij Johannes vallen Pasen, Hemelvaart en Pinksteren op één dag. Lucas vermeldt voor Pinksteren nadrukkelijk de vijftigste dag (Hand. 2,1), hoewel hij in zijn evangelie suggereert dat het op de dag van Pasen zelf plaatsvindt (Luc. 24,50-53). En in Handelingen 1,3 wordt vermeld dat Jezus gedurende veertig dagen aan de apostelen verschijnt. Vandaar het feest van Hemelvaart op de veertigste dag. Inhoudelijk zijn Pasen, Hemelvaart en Pinksteren nauw op elkaar betrokken. Het gaat om een gebeuren waarvan de afzonderlijke feesten bepaalde aspecten naar voren halen. Bij Hemelvaart lijkt met name het onderscheid van plaats tussen de leerlingen en Jezus geaccentueerd te worden. Jezus is naar zijn Vader in de hemel, de leerlingen blijven op aarde. Dit is overigens geen gescheidenheid, zoals met name in de lezing van Efeziërs uitgewerkt wordt.
Laatste woorden
De evangelietekst uit Matteüs spreekt niet over Hemelvaart. Het zijn de laatste verzen van het evangelie. En daarmee zijn het net als de echte Hemelvaartteksten de laatste woorden van Jezus voor de leerlingen (middels een laatste verschijning). Jezus heeft de vrouwen bij het graf verteld: ‘Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij mij zien’ (Mat. 28,10). Zij gaan naar de berg die Jezus hen heeft genoemd. Hiervoor lijken twee bergen in aanmerking te komen: de berg van de bergrede (Mat. 5) of de berg van de gedaanteverandering (Mat. 17,1-8). De leerlingen betonen Jezus hulde door zich in aanbidding neer te werpen. Hiermee maakt Matteüs een inclusie met het begin van het evangelie waar de wijzen zich op hun knieën werpen. Van het begin tot het eind van het evangelie gaat het om Jezus, de Zoon van God. Jezus spreekt zijn laatste woorden, waarin hij op zijn macht in hemel en aarde wijst en de leerlingen uitzendt om alle volkeren tot leerling te maken en hen te dopen. Het is een grote missionaire tekst, die wellicht op weerstand stuit wegens het dwingende dat uit Jezus’ woorden spreekt. De geschiedenis van het christendom leert ons dat deze tekst is gebruikt als legitimatie om mensen onder dwang tot het christendom te bekeren. Daarmee is het evangelie geweld aangedaan. Juist deze laatste zinnen doen ons voor hun betekenis terugbladeren in het evangelie. Tot ‘leerling maken’ betekent dat de volkeren worden uitgenodigd om net als de Elf navolgers van Jezus te worden. Jezus’ geboden onderhouden betekent dat de Bergrede en het dubbelgebod van de liefde de kern moeten zijn. De verkondiging van het evangelie mag nu wereldwijd worden. Kwamen de wijzen al niet naar het Kind om aan te geven dat hij ook geboren is voor de heidenen? Jezus laat de zending vergezeld gaan van de bemoediging dat hij altijd bij hen zal zijn.
Naar God
In de Handelingen van de apostelen worden de veertig dagen tussen Pasen en Hemelvaart beschreven als een periode waarin Jezus zijn verrijzenis toont en onderricht geeft. De apostelen krijgen hier echter niet de opdracht om naar Galilea te gaan, maar moeten juist in Jeruzalem wachten op de gave van de heilige Geest. De hemelvaart zelf gebeurt aan Jezus. Hij wordt ‘omhooggeheven’. De apostelen staren omhoog naar de wolk die Jezus aan het oog onttrokken heeft. Net als aan de vrouwen bij het graf (Luc. 24,4) verschijnen ook hier twee mannen in het wit om de ontredderde apostelen bij te staan. De mannen spreken de raadselachtige zinnen: ‘Mannen van Galilea, wat staat ge naar de hemel te kijken? Deze Jezus, die van u is weggenomen naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkeren als gij hem naar de hemel hebt zien gaan.’ (Hand. 1,11). Enerzijds beluisteren we hierin een aansporing niet naar de hemel te blijven staren en hun taak op zich te nemen; anderzijds bevestigen ze dat Jezus wel degelijk vanuit de hemel zal terugkeren. Er zijn hier apocalyptische tonen te beluisteren. In de apocalyptiek verwachtte men de eindtijd, het herstel van de verhoudingen volgens Gods wil als een groots ingrijpen door God. Jezus is hier in Handelingen de Mensenzoon op de wolken (Luc. 21,27, met verwijzing naar Dan. 7,13). Daarnaast is de hemelvaart van Jezus te vergelijken met die van zijn voorlopers Henoch (Gen. 5,24) en Elia (2 Kon. 2,11-14). Zij zijn bijzonder uitverkoren door God en hoeven niet te sterven: God neemt hen aan het eind van hun leven onmiddellijk bij zich. Groot verschil is daarbij het lijden en sterven van Christus. Zijn hemelvaart is vooral de bekrachtiging van zijn verrijzenis uit de doden.
Ereplaats naast God
De perikoop uit de brief aan de Efeziërs spreekt over ‘de hemelvaart’ in de zinsnede: ‘Hij (de Vader) wekte hem (de heer Jezus Christus) op uit de dood en zette hem aan zijn rechterhand in de hemelen’ (Ef. 1,20). Eerder een ‘tenhemelopneming’ dan een ‘hemelvaart’: God de Vader heeft Jezus uit de dood gehaald en bij zich gehaald. Jezus krijgt in de hemel de bevoorrechte plaats, rechts van de Vader. Deze zin is ingebed in een smeekbede om inzicht en wijsheid in het mysterie van Christus. Dit mysterie is in het begin van de brief verwoord in een hymne (Ef. 1,3-14) waarin Jezus Christus bezongen wordt als degene die ons verbonden heeft met God: in hem zijn we gezegend (1,3), uitverkoren (1,4), kinderen van God geworden (1,5). De kennis over Christus betreft dus ook inzicht om onze eigen bestemming bij God. In de Efeziërsbrief wordt Jezus geschilderd als Hoofd van heel de schepping (1,10). Ook in 1,21vv wordt dit beeld opgenomen. De hemelvaart geeft Christus een plek boven alles. Zo wordt de mens van Nazaret naast God de Hoogste in de hemel en is hij het Hoofd van de Kerk die zijn lichaam is (1,22v). Zo is hij nu in de hemel en toch ook opnieuw verbonden met de gelovigen (de Kerk). Net als in de slotzinnen van het Matteüsevangelie is het van belang deze uitspraken over Christus te blijven verbinden met het hele leven, sterven en verrijzen van Christus.
Preekvoorbeeld
De Hemelvaart van Christus is niet een gesublimeerde graflegging in de trant van: dit is het afscheid, nu is Jezus echt weg: gaan hemelen. Nee, de Hemelvaart Christi is niet zijn verscheiden, maar zijn troonsbestijging.
De viering van deze dag wijdt zich aan deze ene zin van de geloofsbelijdenis: ‘Opgevaren ten hemel, zittend ter rechterhand van God, de almachtige Vader.’ Als wij deze belijdenis bidden, is dat niet om een immense afstand van duizenden lichtjaren tussen hem en ons aan te brengen. Integendeel. Ten troon verheven is hij ons nabij (Liedboek voor de kerken, gezang 232: 4). Met deze belijdenis geven wij stem aan ons geloof in het koninkrijk van God. Er wordt geregeerd. Niet ooit met Sint Juttemis als de kalveren op het ijs dansen, maar vandaag. Over ons. Over heel de wereld.
In dit licht van Gods heerschappij wil ik een paar opmerkingen maken over wat Jezus zegt: dat wij zijn ‘getuigen’ zullen zijn. U zult wel merken dat ik daarmee allerlei vroom taalgebruik ondersteboven trek. Dat doe ik met plezier. Het koninkrijk van God noopt ons ertoe onder dat ‘Gij zult mijn getuigen zijn’ iets anders te geloven dan wat het christendom er vaak van heeft gemaakt.
In het boek van de profeet Jesaja staat geschreven een woord van de Heer: ‘Jullie zijn mijn getuigen: is er een god buiten mij, of een andere rots? Ik ken er geen.’ Zo zegt ook Jezus bij zijn hemelvaart: ‘Gij zult mijn getuigen zijn.’
Wat is dat? Bijna altijd wordt ‘getuigen’ verstaan als: vertellen wat je hebt meegemaakt, een onwetende ander laten delen in wat jij al weet. Getuigen van Jezus betekent dan: jij bent zo bevoorrecht dat jij bent ingevoerd in het geloof dat voor die ander nog een onbekend en onontgonnen gebied is. Jij staat wat dat betreft op voorsprong. En dan komen er vrolijke verhalen over wat Jezus heeft gedaan, of een heel systeem vervat in een traktaatje dat hij gestorven is voor onze zonden en begraven en in alle glorie opgestaan!
Maar als Jezus zegt: ‘Gij zult mijn getuigen zijn’, doet hij geen beroep op wat je al lang meent te weten of wat je hebt meegemaakt, maar belooft hij dat je iets zult meemaken wat je nog níet weet.
Je zult namelijk getuige zijn van hem, van wat hij op het punt staat te doen. Daar heb je geen idee van. Wat is dat, ten hemel varen en zitten aan Gods rechterhand? Daar weten wij niets van, maar wij stamelen: ‘Er wordt geregeerd!’ (de laatste woorden van Karl Barth). En wij belijden: ‘Jezus is Heer’. Wij geloven in zijn koninkrijk en als het er nog niet is, dan bidden wij er des te meer om.
Jezus belooft: ‘Gij zult mijn getuigen zijn.’ Dat draait jou niet om naar het verleden, waar je van alles van zou weten. Nee, dat richt je op de toekomst waar je niets van weet, maar je zult getuige zijn van alles wat hij doet: vergeving, verzoening, mededogen, grote liefde, zijn heerschappij. Ja, dat je er maar lang getuige van mag zijn!
Met andere woorden: als Jezus je toezegt dat je zijn getuige zult zijn, doet hij geen beroep op het bekende, wat je inmiddels wel weet en dat je daarvan dan moet getuigen in de zin van het oude verhaal vertellen. Nee, jij doet een beroep op het onbekende, waar je niets van weet.
‘Gij zult mijn getuigen zijn.’ Met die belofte worden wij tijdgenoot van hem, niet in de verleden tijd, maar vandaag en morgen. Hij is de Heer van de toekomst.
En als je daarvan deelt met anderen, heb je op die ander geen enkel streepje voor. Jij immers hebt er heus geen idee van wat Christus, onze Heer, voor die ander zal betekenen, en hoe hij voor die ander Heer en Licht en Leven zal zijn. Nee, daar weet jij niets van. Dat is iets tussen de Heer en hem of haar. Daar ga jij niet over. Je staat op heilige grond, je doet je sandalen uit. Je betreedt een onbekend gebied. Christus heeft oog voor die ander en jij bent er getuige van! O groot geluk! Een wereld gaat voor je open, de wereld onder Gods bewind.
Een getuige weet van tevoren niet waarvan hij getuige zal zijn. Wie dat op voorhand al wel meent te weten, is een onbetrouwbare getuige, want hij heeft alles al ingevuld en ingekleurd met wat hem aannemelijk lijkt, hij heeft de dingen al toegebogen naar zijn eigen denkbeelden.
Nee, een betrouwbaar getuige staat open en kijkt zijn ogen uit. Christus heeft het beloofd: Gij zult mijn getuigen zijn!
Ons getuigenis is geen grafrede waarmee wij terugblikken op een roemrucht verleden, maar is een zoekontwerp waarmee wij hopen op God en zijn rijk verwachten: ‘Moge de God van onze Heer Jezus Christus ... de ogen van uw hart verlichten, zodat u ziet hoe groot de hoop is waartoe hij u roept’ (Ef. 1,17v).
Literatuur
Rochus Zuurmond, Niet te geloven. Apostolische Geloofsbelijdenis en Bijbel, Vught: Skandalon 2010, blz. 95-101
Eberhard Busch, Karl Barth, Nijkerk: Callenbach 1978, blz. 445
Marc Brinkhuis, inleiding
Klaas Touwen, preekvoorbeeld