- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 298.65 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
19 juni 2011
Drie-eenheid
Lezingen: Ex. 34,4b-6.8-9; Dan. 3,52-55; 2 Kor. 13,1-13; Joh. 3,16-18 (A-jaar)
Inleiding
Voor zondag Trinitatis van het A-jaar biedt het leesrooster ons twee lezingen die tot de kernteksten van de Bijbel behoren. Meer theologisch geladen teksten zijn er bijna niet te vinden. De samenstellers van het lectionarium hebben ongetwijfeld de aandacht willen vestigen op het geloofsmysterie van Gods wezen, dat in Exodus 34 en Johannes 3 op weergaloze wijze wordt uitgedrukt. Enkele eeuwen na Johannes vindt dit geloofsmysterie een nieuwe vorm in de belijdenis van God als de Drie-ene.
Op deze zondag speelt de geloofsleer onvermijdelijk een grote rol in de verkondiging. Het thema en ook de lezingen vereisen dat. Het verband tussen de geloofsleer en de lezingen is echter niet zonder problemen. Wat betreft Johannes is dat vrij algemeen bekend. In de exegese wordt traditioneel veel aandacht besteed aan de vraag wat het verband was tussen de historische Jezus en de hoge theologie van het Johannesevangelie. Als het Johannesevangelie immers aan de historische werkelijkheid grotendeels voorbijgaat – en dat is wel beweerd – blijft die hele prachtige geloofsleer in de lucht hangen. Er is dan dus een aanzienlijk theologisch probleem. In het vervolg zal ik echter beargumenteren dat het probleem grotendeels verdwijnt als de culturele en literaire context van de lezingen voldoende serieus wordt genomen. Dit leidt ook tot een andere en mijns inziens betere appreciatie van de hoge dogmatiek die ons hier wordt voorgehouden.
De keuze van de samenstellers van het lectionarium om het Johannesevangelie en Exodus met elkaar te verbinden is een zeer gelukkige geweest. Ook de keuze voor juist deze hoofdstukken is uitstekend, ook al vereist de uitleg van Johannes 3 veelvuldig teruggrijpen op de proloog van het evangelie, Johannes 1,1-18. Tegelijkertijd moeten we echter vaststellen dat noch Exodus 34, noch Johannes 3 een volwaardige plaats hebben in de zondagse liturgie van de Kerk, ondanks hun enorme betekenis. Beide verhalen zijn zo verregaand ingekort dat de bredere samenhang van ‘onze’ passages niet of nauwelijks nog zichtbaar is. Diepere lagen zijn zo uit de teksten verdwenen.
Een korte blik op de epistellezing illustreert eveneens dat Exodus 34 en Johannes 3 hier zijn samengebracht vanuit een dogmatisch-theologische agenda. 2 Korintiërs 13,11vv is de afsluiting van de tweede Korintiërsbrief, en een tekst die vanuit een Bijbelse blik geen enkel zinvol verband heeft met de beide andere teksten. Door de woordkeus van Paulus kan op elegante wijze het gemeenschapskarakter van de drie-ene God, dat ook de Kerk-gemeente mede insluit, in de verkondiging worden ingebracht. Echter dit is een theologisch gegeven, dat later is dan de Schrift.
Exodus 34 verhaalt van de ‘ontmoeting’ van God en Mozes op de berg Sinaï voorafgaand aan de tweede en definitieve verbondssluiting. Het is een tekst die volgt op het drama van de aanbidding van het Gouden Kalf (Ex. 32). Met andere woorden, het volk heeft God nog maar net op een vreselijke manier beledigd, en toch gaat hij het verbond met Israël aan. Juist vanwege deze context is het ‘oordeel’ (een nogal nieuwtestamentische formulering overigens) extra interessant. Neem het weggelaten vers 7: ‘ JHWH is een God] die goedheid bewijst tot in de duizendste generatie, die misdaden, overtredingen en zonden vergeeft, maar een schuldige niet ongestraft laat, en de misdaden van de vaders straft in hun kinderen en kleinkinderen, in de derde en vierde generatie.’ De context geeft extra diepte aan de belijdenis van God als barmhartig, geduldig en genadig. Hij laat zich door de belediging er niet van weerhouden zich te onthullen aan Mozes en met Israël het verbond te sluiten.
De frase in Exodus 34,6: ‘groot in liefde en trouw’ (of, even goed: ‘genade en waarheid’) komt op veel plaatsen terug in het Oude Testament. Ze wordt door veel geleerden ook herkend in de proloog van Johannes, 1,14 (NBV ‘vol van goedheid en waarheid’). Een alternatief is hier echter ‘vol van de genade van de waarheid’. Dit is voor de interpretatie van Johannes 3 van belang vanwege vers 18, dat het al dan niet erkennen van de waarheid gelijkstelt met het oordeel. Ook het vervolg in 3,19 verwijst heel nadrukkelijk terug naar de proloog, vergelijk 1,9. Beide interpretaties van 1,14 zijn aantrekkelijk en ondersteunen de nauwe band tussen Exodus en Johannes 1 en 3.
Exodus 34 is geplaatst te midden van twee beschrijvingen van de tabernakel; eerst de voorschriften hem te maken, daarna de uitvoering. De tabernakel en ook de berg Sinaï zelf zijn in het boek overdrachtelijk voor de tempel in Jeruzalem. De tabernakel is de wijze waarop God met het volk meetrekt door de woestijn, de tempel is waar God uiteindelijk woont bij het volk (vgl. Joh. 1,18 dat spreekt van ‘zijn tent opslaan’, maar dan door het goddelijke Woord). Bij Johannes is Jezus echter de tempel en de plaats van de Gods ontmoeting, en de wijze waarop God met zijn volk meetrekt. Jezus als het licht (Joh. 1,4-9; 3,19vv) is ook te verbinden met de vuurkolom in de woestijn.
Het Exodusverhaal benadrukt de grote intimiteit en familiariteit van Mozes met God (vgl. Ex. 33,11), die zijn hoogtepunt bereikt in de openbaring van God aan Mozes op de Sinaï. God is na het Gouden Kalf beducht met het volk mee te trekken, zie 33,3. God laat zich echter door Mozes bepraten en overtuigen. Dit verklaart de vraag van Mozes in onze tekst (34,8-9) en de achtergrond daarvan: God heeft Mozes net zijn gunst bewezen – namelijk door zich hem te vertonen – en deze maakt daarvan gebruik.
Een vraag die veel lezers van Exodus zich gesteld hebben is of Mozes nu wel of niet God zelf gezien heeft op de berg Sinaï, en zo ja hoe dit mogelijk is. A.T. Hanson wees erop dat veel oude parafrases van deze tekst, de zgn. targums, en andere oude bronnen ruimte laten voor een goddelijk Woord of goddelijke Wijsheid die bij God verkeert. Dat zou dan degene zijn die met Mozes gesproken had. De tekst van Johannes lijkt een dergelijke visie te veronderstellen. Johannes 1 en 3 zijn zo gelezen opeens niet meer lapidaire ‘dogmatische’ statements, maar gedurfde antwoorden op een reële, in zijn tijd actuele geloofsvraag: de vraag naar wie God is en wie Jezus was, als hij nog intiemer met God is geweest dan Mozes.
Zoals Mozes met God sprak en hem met allerlei kunstgrepen aanzette tot genade, zo praat ook Jezus op een bijzondere wijze. Hij is immers het Woord, en dat kletst Nikodemus volledig in de hoek. Jezus’ woorden hebben een hemels referentiekader en daarom snapt Nikodemus er vrijwel niets van (de lezer als het goed is wel). Het effect is bewust komisch en daardoor toch heel menselijk. Anders dan de synoptici heeft Johannes de kenmerken van een vertelling, van een mondelinge voordracht, en wel een voor eigen publiek. Hij maakt er doelbewust een show van, zoals verhalenvertellers uit die contreien dat heden ten dage nog steeds kunnen. De historische kern is echter hetzelfde als bij de synoptici: Jezus praatte zijn tegenstanders in de hoek.
Met bovenstaande culturele en literaire aantekeningen wil ik suggereren dat het probleem van theologie en historiciteit bij Johannes niet groter is dan bij de synoptici. Het verschil steekt vooral in de literaire vorm.
Tot slot: er schuilt in Johannes 3 een element van bijzondere genade in het feit dat juist Nikodemus deze geloofsinzichten krijgt aangereikt. 2,24 betekent letterlijk dat Jezus zichzelf niet toevertrouwde aan zijn bewonderaars; maar dus wel aan Nikodemus, die met zijn vraag in 3,2 een begin van geloof laat zien. Hij keert dan ook terug bij Jezus’ begrafenis. Uit deze passage blijkt dat het Johannesevangelie overeenkomsten vertoont met een catechese, en wil inleiden en inwijden in het geloof. Het doet dat vol vertrouwen in de Waarheid, die is de mens Jezus Christus.
Preekvoorbeeld
Wanneer er over iemand veel gesproken wordt, kan je dat nieuwsgierig maken. Zo vroeg een kind, tijdens een rondleiding in een kerk: ‘Jullie praten zoveel over God, maar wie is God toch?’ Een ander kind gaf daar meteen antwoord op. Ze zei: ‘God is een gevoel’.
Ze vertelde niet wie of wat God was, maar hoe zij God ervoer in haar leven, haar relatie met God, wat God haar deed. Ik denk dat ook wij, wanneer we het over God hebben, vaak spreken over wat hij ons al of niet doet. God is mijn hulp, mijn troost, mijn alles, hij is ver weg of dichtbij.
Wanneer we in de eerste lezing vandaag horen dat God afdaalt uit de wolk om met Mozes te spreken, horen we de Heer zelf zijn naam uitspreken. En die naam vertelt ook wat hij is ten opzichte van mensen, barmhartig en medelijdend, groot in liefde en trouw. Daar waar barmhartigheid en medelijden is, liefde en trouw, daar komt de mens dicht bij God. Maar Mozes vraagt iets meer, hij vraagt of God zich nog wat meer wil onthullen, wat meer van achter de wolk te voorschijn wil komen. Daar heeft het volk nood aan.
Na de bevrijding uit Egypte zijn ze tot stilstand gekomen en is er geen nood meer aan een God die hen bevrijdt. In het hart van de woestijn aan de voet van de Sinaï is hun leider de berg opgegaan en vertoeft in de wolken, daar hebben ze weinig aan. Hoe moeten ze verder? Waar hebben ze nu nood aan? Ze hebben nood aan een God, die met hen meetrekt door de woestijn, maar die is afwezig.
Dan zit er niets anders op dan zelf maar een beeld te maken. Ze maken een beeld van de kostbare dingen die ze nog uit Egypte konden redden. Wanneer je het kostbaarste van ieder bij elkaar legt dan moet dat kracht geven en vooruit helpen. Ze doen het voor de hand liggende. Ze maken een stierenbeeld, een beeld van kracht en vruchtbaarheid. Als ze maar krachtig en vruchtbaar zijn, dan zal dat hen vooruit helpen.
Mozes ontsteekt in woede en gooit dat beeld te pletter. God heeft zichzelf bekend gemaakt, niet in een kostbaar beeld, een ding, maar met een naam. Een naam die uitdrukt dat hij er voor hen wil zijn, met hen mee wil trekken.
God wil niet, en ik denk dat ook geen mens dat zou willen, tot een ding gemaakt worden, dat je naar believen kunt gebruiken voor je eigen welzijn.
De aanwezigheid en het meetrekken van God wordt daarna gesymboliseerd in de wolk. De wolk boven de ark van het verbond.
In het evangelie laat Johannes zien dat de barmhartigheid en het medelijden, de liefde en de trouw van God een duidelijk gezicht hebben gekregen in het leven van Jezus. Wanneer je daar in gelooft, zit je op de goede weg, dan krijg je een goed beeld van God, en van het eeuwige leven. In dat menselijke gezicht van God mag je geloven. Dat hebben mensen niet bedacht.
En dat is niet gebeurd, zo staat er, om mensen te oordelen of te veroordelen, maar om die oorspronkelijke liefde van God een nieuwe impuls en wending te geven. Die oorspronkelijke liefde van God is allesomvattend.
In de geloofsbelijdenis spreken we over de Vader, als Schepper van hemel en aarde. Spreken we ons geloof uit, dat we niet een Vader hebben die het allemaal wel even voor ons op zal knappen. We belijden daarin dat we onze eigen maker niet zijn. Dat het ons verplicht om met eerbied en verantwoordelijkheid met de schepping om te gaan.
Dan geloven we niet in een God, de Zoon, die we zo graag op onze menselijke maat willen snijden. Maar dat liefde en trouw, door lijden en dood heen, ons geschonken worden en ons leven geven. Dat die ons op weg zetten, om in zijn voetspoor compassie te hebben met de mens, de mens die ons vragend aanziet, een beroep op ons doet.
Dan geloven we niet in een God, een Geest, omdat we dan geweldige mensen zouden zijn. Maar dat we ondanks onszelf, niet gevangen hoeven te blijven in angst en engheid van leven, dat zelfs de grens van de dood ons niet hoeft te beklemmen. De Geest die zoveel ruimte en volheid van leven geeft, die de onmetelijke ruimte van God laat zien. Het gaat niet om oordelen en veroordelen, maar dat het verstarde weer tot leven komt. Adem krijgt om te leven.
Al deze verschillende beelden, die iets vertellen over gelovige ervaringen van God, vormen een totaalbeeld van de geweldige grootheid van God. Hierdoor wordt God voor ons langs drie wegen zichtbaar, hoewel zijn Godheid toch nog schuilgaat achter een wolk, een wolk van niet-weten.
Daarin geloven geeft ruimte, zet ons in beweging. Daardoor hoeven we niet meer te oordelen en te veroordelen. Als mensen zichzelf uitsluiten, dan doen ze dat voor zichzelf, zegt Johannes in het evangelie.
Is God een gevoel? Nee, hij is meer dan een gevoel. Hij is de niet te vatten werkelijkheid, die een naam en een gezicht gekregen heeft in Vader, Zoon en Geest. Bij wie je ook begint, het gaat om een en dezelfde God, waar je warm voor kunt lopen. Die allesomvattend en deelbaar is. Die leven geeft en ons vraagt te delen. Te delen van wat jij als schepsel ontvangen hebt. Te delen van de nieuwe kansen die je steeds weer krijgt. Te delen van de geest die je open en warm maakt.
Matthijs Kronemeijer, inleiding
Frans Gerritsma ofm, preekvoorbeeld