- Versie
- Downloaden 40
- Bestandsgrootte 296.75 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
14 augustus 2011
Twintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 56,1.6-7; Ps. 67; Rom. 11,13-15.29-32; Mat. 15,21-28 (A-jaar)
Inleiding
Het verbindende element tussen de Jesajatekst en het evangelie van deze zondag is de vraag wie in aanmerking komen voor Gods heil en redding. Zijn dat alleen degenen die tot het eigen Joodse volk behoren, of zouden ook vreemdelingen dat heil deelachtig mogen worden?
Jesaja 56,1.6-7
Het orakel waarmee het derde en laatste deel van Jesaja begint, laat niets aan duidelijkheid te wensen over: ‘Onderhoud het recht, beoefen de gerechtigheid!’ Het heil, de redding is immers nabij en Gods gerechtigheid staat op het punt zich te openbaren. De vraag echter is, voor wie het heil bestemd is. Die kwestie beroert de gemoederen van de teruggekeerde ballingen en van hen die in Juda achterbleven. Anders gezegd, het gaat om de vraag wie tot Gods volk behoort en wie niet. Die vraag levert de nodige conflictstof op. In tegenstelling tot wat velen denken, sluit God niemand uit, zelfs geen vreemdelingen of castraten. Het gaat er niet om of men balling of achtergeblevene, vreemdeling of castraat is, maar of men de Eeuwige liefheeft, het recht handhaaft, gerechtigheid doet, de sabbat onderhoudt en vasthoudt aan het verbond.
Vers 7 laat er geen misverstand over bestaan: ‘Ik doe hen komen naar mijn heilige berg … want mijn huis zal heten: huis van gebed voor alle volkeren’. Het afsluitende (niet gelezen) vers 8 vat het nog eens samen: ‘Zo spreekt God, de Heer, die bijeenbrengt wie uit Israël verdreven waren: Ik breng er nog meer bijeen dan al bijeengebracht zijn.’ Let wel, God zélf brengt bijeen (40,11).
Matteüs 15,21-28
Deze lezing waarin kinderen en hondjes, brood en kruimels een rol spelen, staat tussen de beide broodvermenigvuldigingsverhalen in Matteüs 14,13-21 en 15,32-39.
Na het twistgesprek met Farizeeën en schriftgeleerden over rituele wassingen (15,1-20) gaat Jezus naar het gebied van Tyrus en Sidon in Syro-Fenicië. Daar wordt hij aangesproken door een Kananese vrouw, waarbij ‘Kananese’ associaties oproept met niet-Joden en vijanden van Israël, maar ook met de geschiedenis van de intocht van het Joodse volk in het beloofde land. In 15,29 verandert de locatie en speelt het vervolg van deze perikoop zich af op de berg bij het meer van Galilea (vgl. 5,1).
Kennelijk is de Kananese vrouw op de hoogte van Jezus en de door hem verrichte genezingen. Zij gaat naar hem toe vanwege de bezetenheid van haar dochter. Zij spreekt Jezus driemaal aan met ‘Heer’, zoals alleen zijn volgelingen dat doen, de eerste keer voegt zij daar zelfs aan toe: ‘Zoon van David’. In de mond van een niet-Joodse vrouw duidt deze aanspreekvorm wellicht op de bijzondere positie van Israël. Denk in het bijzonder aan Salomo (= de zoon van David) die bekend stond als wonderdoener en genezer. ‘Zoon van David’ roept associaties op met het koningschap over Israël. Hier staat deze titel in connectie met de vraag om genezing van de dochter van de Kananese en krijgt hij naast de connotatie van het koningschap die van medelijden en barmhartigheid (vgl. 18,27.33).
Ook Jezus antwoordt haar driemaal, al laat zijn antwoord in het begin, als de vrouw roept: ‘Heb medelijden met mij, heer, zoon van David’ even op zich wachten. De leerlingen die er bij gekomen zijn, interpreteren zijn zwijgen verkeerd en raden hem aan de vrouw weg te sturen (vgl. 14,15 en 15,32.39). Jezus noemt vervolgens de reden voor zijn zwijgen: ‘Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.’
De vrouw laat zich niet uit het veld slaan, de liefde voor haar dochter maakt haar sterk. Ze gaat naar Jezus en knielt voor hem: Heer, ontferm u (Kyrie, eleison). Eerbied, vertrouwen en waarschijnlijk ook wanhoop spreken uit haar houding en uit haar woorden.
Nog geeft Jezus zich niet gewonnen. Zijn antwoord klinkt vreemd als hij spreekt over brood van de ‘kinderen’ (namelijk de kinderen van de Vader, het volk Israël) dat niet bedoeld is voor de ‘honden’. Een soortgelijke uitspraak staat in de Bergrede: Geef wat heilig is niet aan de honden en gooi je parels niet voor de zwijnen …’ (7,6). Honden en zwijnen waren in die tijd scheldwoorden voor heidenen.
Desondanks laat de vrouw zich niet afpoeieren. Verstandig als ze is geeft ze Jezus gelijk en licht dat toe: de honden (heidenen) hebben genoeg aan de kruimels, voorwaar een groot geloof! ‘Brood’ in onze tekst is niet in letterlijke zin bedoeld, maar het heeft de connotatie van het heilbrengende optreden van Jezus, zijn messiaanse zending. Dat geldt eveneens voor de kruimels in 15,27. Het door Jezus geschonken ‘brood’ heeft blijkbaar zo veel kracht dat zelfs kruimels ervan genezing kunnen bewerken.
Jezus prijst haar dan ook om haar grote geloof (8,10!; vgl. de kleingelovigheid van Petrus en de leerlingen (14,31; 16,8) en hij handelt daarom zoals zij het wil, uit medelijden en barmhartigheid. Het opmerkelijke is nu dat Jezus die steeds zo afgestemd is op de wil van de Vader, doet wat de vrouw wil (vgl. 6,10). Kennelijk is hij tot de conclusie gekomen dat de wil van de vrouw strookt met de wil van de Vader, want God verheerlijkt zijn naam in Jezus door deze genezing.
Door het handelen en de genezende kracht van Jezus gaan de mensen de God van Israël verheerlijken (15,31; vgl. 5,16; 9,8). Zijn goede werken verwijzen door naar God.
Binnen deze tekst zien we een ontwikkeling in de zendingsopdracht van Jezus die nota bene in gang wordt gezet door een naamloze niet-Joodse vrouw. Zei Jezus aanvankelijk dat hij enkel gezonden is naar de verloren schapen van het huis van Israël, uiteindelijk zal hij de dochter van de vrouw genezen op grond van haar vertrouwen. Die ontwikkeling van een tot Israël beperkte zending naar een wereldwijde zending (vgl. 24,14) vindt haar hoogtepunt in de zendingsopdracht van de leerlingen in Matteüs 28,19: ‘Ga, en maak alle volkeren tot leerling …’ Overigens wordt deze universele zending al in het begin van het evangelie met de huldiging van de pasgeboren koning door de magiërs uit het oosten aangeduid (2,1-12).
Uiteindelijk gaat het niet om fysiek Joods zijn maar om het geloof van de desbetreffende persoon.
Literatuur
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, Het onzevader: een meerstemmig gebed?, Zoetermeer 2004, 183-184
Preekvoorbeeld
Op een grote tentoonstelling in Brugge, toen de culturele hoofdstad van Europa, met indrukwekkende werken van Jan van Eijck en tijdgenoten, hing in de laatste zaal en ook nog in een hoekje, een schilderij van Jezus’ ontmoeting met de Kananese vrouw. Een schilderij gebaseerd op het verhaal dat we net als evangelie gehoord hebben. Een schilderij dat ooit samen met zo’n veertigtal andere schilderijen scènes uit het leven van Jezus verbeeldde. Die haast achteraf plaatsing op de tentoonstelling is niet zo verwonderlijk. Het is niet een gebeurtenis die vaak geschilderd is. Het is ook niet zo verwonderlijk dat deze ontmoeting niet zo populair is als bijvoorbeeld de ontmoeting met de vrouw die Jezus de voeten wast, of Jezus bij Marta en Maria in huis, of de ontmoeting op Paasmorgen van Maria Magdalena met degene die zij voor de tuinman houdt. Deze ontmoeting met de Kananese vrouw is niet zo populair, omdat het beeld dat we van Jezus krijgen, zeker op het eerste gehoor, zeker op het eerste gezicht niet positief is. Wanneer de vrouw hem aanspreekt en hem wat vraagt, zwijgt hij. Hij negeert haar. En als hij dan eindelijk toch iets zegt, zegt hij iets grofs. Eigen volk eerst en hij vergelijkt haar met hondjes. Praat die bij bedenkelijke politici hoort.
Dat beeld past niet bij het beeld dat we gewoonlijk te zien en te horen krijgen van Jezus in het evangelie. Dat is een beeld van zorg, een beeld van aandacht voor randmensen, voor melaatsen, voor zieken, voor kinderen, voor vrouwen. Toch is dat negatieve verhaal opgenomen in het evangelie. Waarom?
Waarschijnlijk is het verhaal van de ontmoeting met de Kananese vrouw in de Bijbel opgenomen omdat de vroege kerk zich in het verhaal herkent, omdat ze in dat verhaal van die confrontatie haar eigen worsteling herkent. Op dat schilderij was Petrus ook goed te zien. Petrus die na Pinksteren de doorbraak brengt, zoals Paulus dat ook doet. De doorbraak dat heil er voor iedereen is, dat heil niet particulier kan zijn. Dat is niet volkomen nieuw. Ook Israël weet daarvan. Bij de profeet Jesaja zegt God immers dat vreemdelingen, mensen niet van het eigen volk, zich zullen aansluiten, en dat zijn huis een huis van gebed zal zijn voor alle volken.
Welke reden er dan ook mag zijn die er voor gezorgd heeft dat dit lastige verhaal in het evangelie voorkomt, in elk geval is het een verhaal waarin Jezus gecorrigeerd wordt, en wel door een vrouw die opkomt voor haar dochter en die door haar vertrouwen, haar geloof, door Jezus’ verdediging heen breekt. En zo zien we misschien in dit verhaal een glimp van een ontdekking, van een ontwikkeling. In de brief aan de Hebreeën staat toch ook die diepzinnige opmerking dat Jezus gehoorzaamheid heeft geleerd in de leerschool van het lijden. Het verhaal is in elk geval grensverleggend. Grensverleggend in meer dan één betekenis.
Als je er zo over nadenkt, past dit conflict wel heel goed bij Jezus. Niet alleen vanwege zijn aandacht voor randmensen, maar ook vanwege zijn aandacht binnen Israël voor de verloren schapen. Die verloren schapen zijn niet op de eerste plaats de duidelijke zondaars, degenen die heulen met de bezetters, die financieel manipuleren en bedriegen, maar dat zijn degenen die denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’, van wij hebben het en wij zijn er, en zij niet. De verloren schapen zijn zij die denken dat in het rijk van God de banden van volk en familie doorslaggevend zijn. Jezus laat telkens merken en zien dat het in de familie van God om andere banden gaat. Om banden van vertrouwen en geloof, om banden van de wil van God doen. En dat is precies wat hij herkent in die vreemde vrouw.
Dat is en blijft een ingewikkelde en lastige boodschap. Zouden schilders daarom niet zo vaak die confrontatie geschilderd hebben? Of preciezer, zouden daarom de opdrachtgevers niet zo vaak gevraagd hebben om een schilderij voor hun kerk of kapel met dit thema? Trouwens, zouden wij daar elk weekend naar willen kijken?
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Herwi Rikhof, preekvoorbeeld