- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 387.23 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
24 juli 2011
Zeventiende zondag door het jaar
Lezingen: 1 Kon. 3,5.7-12; Ps. 119; Rom. 8,28-30; Mat. 13,44-(46)52 (A-jaar)
Inleiding: Koningschap tussen droom en daad
1 Koningen 3,5.7-12: Salomo in Gibeon
In het begin van zijn koningschap trekt Salomo naar Gibeon. Daarmee is een verhalende en niet zozeer een historische constatering gemaakt. De berichten over Salomo in 1 Koningen 3-11 schilderen een visie op deze koning – en op het koningschap. Of alle verhalen precies zo gebeurd zijn en in deze volgorde, is niet meer te achterhalen. De plaats Gibeon, het huidige el-ğib, ligt 10 kilometer ten noordwesten van Jeruzalem. De plaats speelt een zijdelingse maar niet onbelangrijke rol in de geschiedenis van Israël. In Jozua 9–10 wordt bijvoorbeeld verhaald over de ‘list van de Gibeonieten’. De plaats was lange tijd een cultisch centrum met een eigen heiligdom, hier een ‘hoogte’ genoemd.
Na zijn offergave brengt Salomo de nacht in het heiligdom door, waar God hem in een droom verschijnt. Vaak is daarbij gedacht aan een zogeheten incubatie-ritueel. Bij deze tempelslaap bracht men de nacht door in het heiligdom in de hoop om door middel van een droomvisioen een goddelijk signaal te krijgen over de toekomst van het eigen leven. Voorbeelden daarvan zijn bekend uit het oude Mesopotamië, Egypte en Griekenland. In 1 Koningen 3 wordt echter geen reden gegeven waarom de koning de nacht in het heiligdom doorbrengt. Het Oude Testament heeft een ambivalente houding ten opzichte van dromen. De dromen van Jozef en Daniël worden gezien als openbaring van de wil van God. Deuteronomium 13,1-15 waarschuwt echter voor het misleidende karakter van dromen en Jeremia 23,28 keurt de droom af door haar expliciet tegenover de woordopenbaring te plaatsen.
God vraagt en Salomo antwoordt
In de nachtelijke droom verschijnt God aan Salomo met een vraag. God neemt dus het initiatief. Opmerkelijk is dat in vers 5 twee verschillende Godsaanduidingen voorkomen. JHWH verschijnt aan de koning. God (’elohîm) spreekt tot hem. Ook in vers 11, waar God reageert op Salomo’s antwoord, is het ’elohîm die spreekt. Achter dit onderscheid gaan echter niet twee verschillende goden schuil, maar twee aspecten van dezelfde godheid. ’Elohîm wordt in het Oude Testament gebruikt om de communicatieve functie van God, bijvoorbeeld in dromen en orakels te onderstrepen. God stelt Salomo een vraag: ‘Vraag, wat ik aan je geven zal’. Hier spelen twee zaken een rol. Ten eerste kan de vraag van God worden gezien als een antwoord op de offers die Salomo gebracht had. Offers hadden immers ook de functie om de godheid gunstig te stemmen. Ten tweede kan de vraag van God worden gezien als een erkenning van het koningschap van Salomo.
Alvorens Salomo een antwoord geeft, komt de koning met een drievoudige positiebepaling. Allereerst bepaalt Salomo zijn positie ten opzichte van zijn vader, koning David. Salomo schildert daarbij een uiterst positief portret van David. In vers 6 komt vooral de godvruchtige kant van David naar voren: hij was een wijze koning die leefde onder de bescherming Gods. De schaduwkant van David, zijn immorele gedrag op seksueel gebied, blijft hier onbesproken. Ook toen al gold – klaarblijkelijk – De mortuis nil nisi bene. In vergelijking met David vindt Salomo zich nog een jonge man, letterlijk ‘een kleine jongen’. Daarmee is niets gezegd over lichaamslengte of leeftijd. Salomo weet zich een beginnend koning die alles nog moet leren, of zoals hij zelf zegt: ‘Ik weet niet uit te gaan of in te gaan’. De combinatie van de twee werkwoorden ‘uitgaan’ en ‘ingaan’ in deze volgorde heeft in het Oude Testament twee, misschien drie mogelijke betekenissen. In 1 Samuel 29,6 bijvoorbeeld, heeft de woordcombinatie een militaire ondertoon. De soldaat gaat uit tot de strijd en keert later weer terug naar huis. Maar in andere teksten slaat de woordcombinatie op de dagelijkse gang van de Israëliet uit zijn huis naar het veld en tegen de avond weer terug (Ps. 121,8). Een derde mogelijkheid is te denken aan de gang van de pelgrim. Overdrachtelijk kan de uitdrukking ook verwijzen naar het uitgaan op een pelgrimstocht. Zelfs het gehele menselijke leven kan er mee zijn aangeduid. Kortom, Salomo weet – in tegenstelling tot David – nog niet de weg in het leven.
Vervolgens bepaalt Salomo zich ten opzichte van het volk Israël. Het eerste dat hij van Israël zegt is dat het een ‘verkoren volk’ is. Verkiezing is een lastig begrip. Het kleurt het bestaan. De door God gezochte gemeenschap krijgt vorm in het gewone leven van Israël. Voor het concept verkiezing betekent dit, dat het daarbij dus niet gaat om een eschatologisch gericht concept, zoals in veel traditionele christelijke theologie: de verkiezing voor de eeuwigheid. Door de daad van de verkiezing heeft God Israël als volk tot zijn eigendom gemaakt. Door deze daad heeft God Israël afgezonderd van de Kanaänitische volkeren – mede daarom mag het volk niet terugvallen in Kanaänitische godsdienstigheid. Israël is door die verkiezing geroepen om God te dienen door hem te belijden als enige God en zijn geboden te onderhouden. Opmerkelijk is dat niet de koning, maar het volk als uitverkoren wordt gezien. Het tweede dat over het volk gezegd wordt, is dat het volk talrijk is. Er worden geen getallen genoemd, maar er wordt impliciet verwezen naar de belofte aan de aartsvaders in het Boek Genesis: Israël zal talrijk worden als de sterren aan de hemel en het zand bij de zee. Het derde element is dat van de ‘onbestuurbaarheid’. ‘Wie’, zo vraagt Salomo zich af, ‘zal in staat zijn dit, uw talrijk volk te leiden?’ Deze vraag is uiteraard ingekleed als nederige fraseologie van een beginnende koning tegenover een hogere macht, maar bevat tegelijkertijd een verwijzing naar de hardnekkigheid en de eigenzinnigheid van het volk, zoals dat ook in de Boeken van de Koningen wordt uitgetekend.
Door dat alles heen bepaalt Salomo zijn positie ten opzichte van God als die van een ‘knecht’ (cebed). Anders gezegd, hij wil de ideale dienaar van God zijn.
Een horend hart
Dat blijkt ook uit zijn vraag. Salomo vraagt om een ‘horend hart’ om daarmee het talrijke volk te kunnen regeren. Het Hebreeuwse lēb šōmēac laat zich alleen omschrijvend in het Nederlands weergeven. ‘Hart’ verwijst naar het oriëntatiepunt in de mens, dat wil zeggen naar het deel van waaruit de werkelijke beslissingen worden genomen. ‘Horen’ heeft hier wijsheidsconnotaties. Het gaat om een begripvol aanhoren van wat de ander zegt. Wie echt ‘hoort’ verstaat de ander in diens diepste bedoelingen en verlangens. In de Egyptische wijsheidsleer van Ptahhotep vinden we de zinswending ‘Het is het hart dat een mens tot een horende worden laat’. Salomo vraagt dus om nieuwe oren, waarmee hij naar het hart van de ander kan horen. De geschiedenis van de twee vrouwen met het ene levende kind, verder op in 1 Koningen 3, laat zien waar dat toe kan leiden.
Het willen regeren van Salomo wordt samengevat in een werkwoord en in een bijstelling. Het werkwoord šāfat, ‘richten; rechtspreken’, duidt op een vorm van heersen die uitgaat van de in een sociale groep aanwezige code, het recht in het Hebreeuws mišpat. Salomo stelt dus niet zijn eigen belang, maar de door God gegeven norm van het volk centraal. In de bijstelling sluit de koning daarbij aan. Hij wil het volk leren ‘onderscheid te maken tussen goed en kwaad’. Met andere woorden: hij wil dat het volk leeft naar de regels van God en zich niet zal laten leiden door driften en hebzucht.
Goed in Gods ogen
Deze vraag beviel God. Zij was ‘goed in zijn ogen’. Deze terminologie doet onmiddellijk denken aan de beoordelingsformules in het Boek Koningen. De regeerders van Israël en Juda deden ‘wat goed – of: wat kwaad – was in de ogen van God’. Omdat te veel koningen ‘kwaad deden’ was God uiteindelijk genoodzaakt zijn volk in ballingschap te laten gaan. Dit thema wordt hier dus als het ware voorbereid.
Dit positieve oordeel is voor God de reden om het verzoek in te willigen. In vers 11 wordt dit oordeel verder beargumenteerd. Salomo had ook kunnen vragen om zaken die hem persoonlijk welzijn zouden brengen, zoals een lang leven, rijkdom of macht over zijn vijanden. Salomo’s keuze ten gunste van zijn volk maakt hem tot een ideale koning die de droom in de daad zal omzetten. Hierbij moet het volgende worden bedacht. De verhalen over David en Salomo zijn vermoedelijk in de tijd van koning Hizkia verzameld tot een soort vorstenspiegel. Daarmee wordt bedoeld, dat deze verhalen dienden als voorbeeldmateriaal in het schrijfonderricht van de hofdienaren. Vorsten, regeerders en beambten werd zo een voorbeeld ter navolging voorgespiegeld.
In vers 12 belooft God aan Salomo een lēb chākām wenākôn, ‘een wijs en verstandig hart’. Deze woordgroep staat parallel aan lēb šōmēac, ‘horend hart’, en legt haar als het ware uit.
Een koning zonder gelijke
Salomo krijgt de belofte mee dat er noch vóór hem, noch na hem een koning zal zijn zoals hij. Het thema van de onvergelijkbaarheid van de koning speelt een belangrijke rol in de Nieuw-Assyrische koningsinscripties. Tot het vaste repertoire van de heldendaden van deze Mesopotamische koningen behoren de overwinningen op de slechte vijanden en de bouwwerken in eigen land. Deze koningen gaan er prat op dat zij tempels hebben gebouwd die mooier en rijker zijn dan die van de koningen voor hen en dat zij door de aanleg van kanalen en andere waterwerken de landbouw in hun land hebben doen floreren. Ieder van hen presenteert zich dan ook als een koning met een ‘plus’: na hen en vóór hen is er geen koning zoals zij. Elementen van deze zelfprijs zijn aangetroffen in inscripties uit de gebieden rondom Israël. Daar wordt het beeld van de ideale koning getekend in de drieslag veldheer, bouwmeester en landbouwverbeteraar.
Het beeld dat in 1 Koningen van Salomo getekend wordt doet op vele punten denken aan de ideologie van de ideale koning. Toch is er een wezenlijk verschil. Bij Salomo ontbreekt de zelfverheerlijking. Anders dan bij andere volkeren speelt in Israël het element van het regeren met een wijs en verstandig hart een grote rol. Wie 1 Koningen 3–11 in één adem doorleest zal ontdekken, dat Salomo op vele onderdelen met een luisterend hart regeerde, maar zal ook zien, dat hij niet altijd de droom in een daad wist om te zetten. Dat is de tragiek van Salomo, althans in de tekening in 1 Koningen: zijn regering begon veelbelovend, maar werd gaandeweg getekend door machtsmisbruik.
Matteüs 13,44-52: Gelijkenissen van het Koninkrijk
In Matteüs 13,44-(46)52 worden enkele korte gelijkenissen verteld. Het ontbreekt aan ruimte om op alle details in te gaan. De gelijkenissen over de parel, de schat en de volle visvangst hebben een gemeenschappelijk element. In allen komt een tegenstelling naar voren tussen het goede en kostbare enerzijds en het slechte of verwerpelijke anderzijds. Ook deze gelijkenissen zijn op het dagelijks leven geënt. Uit ervaring wist men dat vissers de vangst in hun netten sorteerden. Jezus (of de evangelist) gebruikt dit gegeven om iets te zeggen over het laatste oordeel. Ook dan zal er gesorteerd worden. Op dezelfde wijze als de verhalen over Salomo een spiegel waren voor regeerders in opleiding, zijn deze gelijkenissen een spiegel voor de gemeente om in te kijken en naar te handelen.
Preekvoorbeeld
Een vriendin gaf me een bijzonder kijkdoosje. Wanneer ik door het glaasje kijk, zie ik niet wat er recht voor mij is, maar wat links of rechts is. De grap van het kijkdoosje is, dat het mij anders laat kijken dan gewoon. De opening zit op een onverwachte plek.
Anders kijken wordt ook wel ‘omdenken’ genoemd. Dit ‘omdenken’ is ontwikkeld om creatiever met problemen om te gaan. In het vaste denken zoek je steeds eenzelfde soort oplossing. Omdenken laat je anders kijken naar problemen. Dat leidt tot een verrassende aanpak. Bijvoorbeeld: iemand kampt met een negatief zelfbeeld. Je kunt samen vaststellen dat voor hem het glas halfleeg is. In het vaste denkpatroon probeer je hem over te halen voortaan het glas halfvol te zien. Je kunt met hem ook anders kijken, en zoeken naar een kraan of bron, waardoor zijn glas gevuld wordt. Dan verandert het perspectief.
In dromen wordt je leven verrassend op zijn kop gezet. Je ziet jouw wereld in een ander licht: je dwaalt op een vreemde weg, reist door de tijd of raakt verzeild in een onmogelijke situatie. De droom laat je zien dat je leven anders kan: beter, mooier, gelukkiger – in een nachtmerrie de keerzijde: hoe dreigend het leven kan zijn. In dromen zie je het leven in ander perspectief.
De jonge koning Salomo droomt in de tempel dat hij van God een wens mag doen. In zijn droom ziet Salomo in een oogwenk zijn positie onder ogen. Hij is nog jong en onervaren en moet de weg in het leven nog ontdekken. Hij ziet zich als koning van Gods uitverkoren volk. Hij zal leiding moeten geven, rechtspreken, onderscheid maken tussen goed en kwaad. Tegenover God ziet hij zichzelf in een bescheiden positie als een knecht tegenover de grote Meester. En Salomo vraagt niet om bestuurskracht, rijkdom of iets om anderen te imponeren. Hij verlangt een horend hart, een opmerkzame geest. De Eeuwige geeft Salomo een wijs en verstandig hart… De koning zal vanuit een verrassend perspectief regeren, als wijs mens recht spreken en goed doen.
Jezus vertelt treffend eenvoudige parabels over het rijk van God. In het leven zelf, op straat, in de wereld rondom ziet hij een verborgen schat. De wereld is voor Jezus een icoon van het rijk van God. Een verlicht mens, die anders ziet, kan doordringen in dat geheim, het mysterie van het koninkrijk der hemelen. Zo kijkt Jezus naar het leven. Hij ziet om zich heen wat kostbaar en waardevol is. Die schat brengt hij aan het licht – verborgen in de akker, een kostbare parel, een sleepnet vol vis.
Aan ons is de kunst zijn schat niet in te perken of te moraliseren, maar er met open blik naar te kijken.
Op het eerste oog zie ik de moeite en de hoge prijs die betaald wordt voor de schat. Maar gaat het daar echt om? Als ik scherper kijk, treft me de waarde van de vondst en de blijdschap bij de vinder. Als ik het goed zie, gaat het er in de parabel niet allereerst om dat je alles moet over hebben voor het rijk van God, maar gaat het om het vinden van de schat, het ontdekken wat kostbaar is en de blijdschap daarover. Daar begint het. Dat leidt tot de koop van de akker en het je eigen maken van de schat.
Ook de koopman weet de parel op waarde te schatten, verheugt zich, verlangt ernaar en geeft alles voor zijn kostbare schat. Dichtbij is het te vinden. Kijk om je heen waar je de schat kunt opdelven en ontvangen … wat je echt vreugde geeft. Het rijk van God ligt verborgen bij je thuis, in je relaties, in je omgeving… De parabel wordt een uitnodiging om te zoeken naar de verborgen schat in jouw wereld, in de diepte van je omgang met de ander, in wat jou vreugde schenkt in het leven. Misschien vraagt dat kijken vanuit een ander perspectief en je laten verrassen door wat nog verborgen is.
Ook de parabel van het sleepnet is verrassend: je ontvangt zomaar een heel net vol vis. Naast de vis die klein of niet eetbaar is, zijn er veel mooie vissen. Het is een vreugde de vissen geduldig uit te zoeken en de goede vis in manden te doen. Er ligt een heerlijk maal in het verschiet. Zo is het koninkrijk van God. Het geluk ligt op het strand, voor het oprapen als je het ziet.
In zijn dagen al heeft Matteüs vanuit een ander perspectief gekeken naar deze parabel van Jezus. Hij zag er voor zijn parochie een beeld van de eindtijd in. Vanuit die zienswijze wordt het een aansporing om goed te leven, want eenmaal zullen engelen de slechten tussen de rechtvaardigen uitzoeken. Om die aansporing kracht bij te zetten schildert Matteüs het vooruitzicht van een vuuroven vol geween en tandengeknars.
Ik kan met dat perspectief niets. Ik verheug me liever op de vele soorten vis in het net, het geduldig uitzoeken ervan en de maaltijd van vreugde als beeld van het koninkrijk van God.
Vanuit verschillende invalshoeken opent zich het rijk van God voor ons. Er is niet veel nodig. Misschien alleen dat je goed om je heen kijkt en je laat onderwijzen door de verhalen van Salomo en Jezus. Dan ben je als een huismeester, die uit traditie en heden een schat van oud en nieuw tevoorschijn tovert.
Bob Becking, inleiding
Ben Piepers, preekvoorbeeld