- Versie
- Downloaden 29
- Bestandsgrootte 300.86 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
11 december 2011
Derde zondag van de Advent
Lezingen: Jes. 61,1-2a.10-11; Luc. 1,46-50.53-54; 1 Tess. 5,16-24; Joh. 1,6-8.19-28 (B-jaar)
Inleiding
Blijdschap om God kleurt de lezingen van de derde Adventszondag, die niet voor niets vanouds zondag Gaudete heet. Gaudete – wees blij/verheugt u – is het eerste woord van de Gregoriaanse introïtus van deze zondag, ontleend aan Filippenzen 4,4-6. In de teksten voor deze zondag komt ‘gaudete’ terug in Jesaja 61,10 (in het Latijn: Gaudens gaudebo in Domino – ik zal mij bovenmate in de Heer verheugen) en 1 Tessalonicenzen 5,16: semper gaudete – weest altijd verheugd). Ook uit de eerste zinnen van de tussenzang (Luc. 1,46-47) spreekt dezelfde vreugde. Het gaat daarbij in Jesaja 61 en het Magnificat om de vreugde over God als de God van rechtvaardigheid en bevrijding. In 1 Tessalonicenzen 5 is het meer de vreugde van het geloof zonder meer. Alleen in het evangelie keert de thematiek van blijdschap niet terug. Daar staat de identiteit van Johannes de Doper centraal.
Jesaja 61,1-2a.10-11 en Lucas 1,46-55
In deze perikoop brengt de profeet zijn roepingsopdracht onder woorden. Beslissend daarbij is de werking van de Geest. Hij verwijst hiermee naar een eerdere passage uit Jesaja (42,1) waar God zelf over de dienstknecht zegt: ‘Ik heb mijn Geest op hem gelegd’. De profeet van Jesaja 61 ziet zijn eigen roeping in het verlengde van de messiaanse gestalte van de dienstknecht. Deze dienstknecht is niet precies te identificeren en lijkt ook steeds weer in verschillende gedaantes te ‘incarneren’. De evangelisten zagen in Jezus de uiteindelijke gestalte van deze dienstknecht. Het eerste gedeelte van de perikoop (Jes. 61,1-2a) wordt door Jezus in de mond genomen in Lucas 4,18-19 en geactualiseerd: ‘Vandaag is het schriftwoord dat u hoort in vervulling gegaan.’ (Luc. 4,21). Hier ligt waarschijnlijk ook de reden waarom het lectionarium Jesaja 61,2b-9 weglaat: dit gedeelte wordt niet door Jezus geciteerd.
Gelezen vanuit de Advent wordt hier de verwachting van de komende Messias gethematiseerd. De profeet is met Gods Geest gezalfd om 1. armen de blijde boodschap te verkondigen, 2. te genezen wier hart gebroken is, 3. gevangenen vrijlating te melden, 4. vrijheid te melden aan opgeslotenen en 5. het genadejaar van de Heer aan te kondigen (in Jes. 61,2b-3 nog uitgebreid met de aankondiging van de dag van Gods vergelding en troost voor treurenden). In 1-2 wordt ommekeer aangezegd aan degenen die – door onrecht – in de put zitten; 3-4 richt zich op de categorie (en dat kan dezelfde zijn als 1-2) die door economische uitbuiting tot slavernij is gebracht: voor hen is er weer hoop. Deze hoop zal vervuld worden in het genadejaar van de Heer, een verwijzing naar het jubeljaar (Lev. 25,10) of sabbatsjaar (Ex. 21,2) waarin slaven hun vrijheid herkrijgen. De messiaanse boodschap betrekt zich op concrete sociale gerechtigheid.
Het tweede gedeelte van de perikoop (Jes. 61,10v) is een lofzang op God die de profeet zendt en met zijn Geest vervult. God is een God die de profeet bekleed heeft met heil en gerechtigheid. En zoals de profeet met goddelijke attributen bekleed wordt, zo zal die gerechtigheid ook over het volk komen als een tuin die vruchten voortbrengt. In de tussenzang wordt deze thematiek opgenomen. Maria lijkt zelfs het ‘lied’ van de profeet in de mond te nemen. Maria: zingt ‘Hoog verheft nu mijn ziel de Heer, verrukt is mijn geest om God mijn verlosser’ (Luc. 1,46v); de profeet: ‘Ik verheug mij uitbundig vanwege de Heer, ik jubel luid en juich om mijn God’ (Jes. 61,10) Ook Maria zingt in het Magnificat over de sociale gerechtigheid, waar overigens ook het aspect van vergelding (Jes. 61,2b) een plaats krijgt (Luc. 1,51vv). Maria zingt haar lied als vrouw in verwachting van de Messias. Zo wordt de profetie van Jesaja in de liturgie helemaal toegebogen naar de verwachte komst van de Messias in Jezus Christus.
1 Tessalonicenzen 5,16-24
Aan het eind van zijn brief aan de christelijke gemeente in Tessalonica (het oudste christelijke geschrift) geeft Paulus een aantal korte aansporingen en vermaningen. Dit gedeelte begint in feite al bij 1 Tess. 5,12. De plaatsing bij de lezingen van de derde zondag van de Advent is te begrijpen uit het ‘Weest altijd blij’ dat past bij de oude traditie van zondag ‘Gaudete – weest blij’ en uit de zinsnede in vers 23 over ‘de komst van onze Heer Jezus Christus’ (in het Latijn: Adventus Domini nostri Jesu Christi). Het gaat hier echter niet om een aankondiging van de geboorte van Jezus, maar om zijn wederkomst aan het einde van de tijden. Ten tijde van deze brief was de mening dat deze komst op korte termijn aanstaande was. Later zal Paulus voorzichtiger worden over het noemen van een termijn. De aansporingen staan in het perspectief van de komst van Jezus en daarmee zijn het bij uitstek adventsteksten. Hoe een christen ook toeleeft naar de komst van Jezus, of dat nu in zijn eigen leven is, het vieren van de geboorte of het verdere perspectief van de wederkomst: vreugde, gebed, dankbaarheid zijn daarbij kernwoorden. Ruimte geven aan de werkzaamheid van de Geest en wegblijven van het kwaad bepalen een christelijk leven. In vers 23 geeft Paulus zijn lezers een zegenbede mee om ons voor te bereiden op de komst van Jezus.
Johannes 1,6-9.19-28
Bij gebrek aan voldoende tekst over Johannes de Doper neemt de derde zondag van de Advent in het B-jaar zijn toevlucht tot het Johannesevangelie. Daarmee wordt de thematiek van de tweede zondag uit Marcus 1,1-8 uitgebreid en toegespitst op de identiteit van de Doper en daarmee ook op de identiteit van degene die hij aankondigt. De eerste verzen van de perikoop 6-9 maken deel uit van de Proloog (1,1-18) en hebben een ander karakter dan het vervolg (19-28). De Proloog kun je lezen als een theologische samenvatting van het hele evangelie. Het is ook eerder poëtisch dan beschrijvend. Johannes wordt er geïntroduceerd als degene die komt getuigen van het Licht. In de eerste zinnen van de Proloog is Licht naast Woord en Leven een aanduiding van Christus. In 19-28 volgt een discussie tussen priesters en levieten met Johannes over diens identiteit. Hij is niet de Messias (het Grieks heeft hier de Christus, dat wil zeggen de Gezalfde), niet de (weergekeerde) Elia, niet de (weergekeerde) profeet (Mozes). Op de herhaalde vraag wie hij dan wel is, antwoordt Johannes met een Jesaja-citaat (Jes. 40,3): hij is de stem van iemand die roept in de woestijn: maak de weg recht voor de Heer. Johannes is vóór alles aankondiger, voorbereider. Na de vraag naar zijn identiteit wordt er nu naar zijn handelen gevraagd. Wat is de inhoud van jouw doopsel? Ook dit dopen blijkt aanwijzend en voorbereidend: het is maar waterdoop, maar onder jullie is de Komende al aanwezig. In de verzen 29-34 wordt dit uitgewerkt: Jezus zal dopen in heilige Geest.
Literatuur
W.A.M. Beuken, De prediking van het oude Testament - Jesaja deel III-A, 195-223
Preekvoorbeeld
Maandag 23 november 1654. In het donker van de late avond wordt de door lichamelijke kwalen geteisterde filosoof Blaise Pascal overvallen door een mysterieus licht. Zo diep grijpt dit moment in zijn leven in dat hij het in tweevoud opschrijft en in de voering van zijn jas laat naaien. Pas na zijn dood wordt dit Mémorial wereldkundig. In een krachtig handschrift schrijft hij: ‘Vuur. God van Abraham, God van Isaäk, God van Jakob. Niet die van de filosofen en de geleerden. Zekerheid, zekerheid, gevoel, vreugde, vrede. God van Jezus Christus. […] Vreugde, vreugde, vreugde, tranen van vreugde.’
De ervaring van Pascal is niet uniek in die zin dat mystici en andere grote geesten het gevoel ook kennen: overvallen worden door een gevoel van vreugde op een totaal onverwacht moment, ja zelfs in de diepste ellende. De dichter William Wordsworth was surprised by joy midden in zijn rouw om zijn gestorven dochter. De Joodse studente Etty Hillesum kende momenten van intense vreugde en dankbaarheid jegens haar God in het concentratiekamp Westerbork. Blijkbaar is vreugde een gave, die des te lichtender blijkt naarmate de duisternis dieper is.
Wat moeten we dan met de oproep Gaudete (wees blij!), het motto van deze zondag? Kan een mens een ander mens aansporen tot blijdschap? Zo’n appel roept toch vaak eerder het tegendeel op. Zit je in de put en zegt er iemand tegen jou dat er toch nog zoveel is om blij en dankbaar voor te zijn en dat het allemaal wel weer goed komt, dan word je daar toch eerder narrig van dan vrolijk. Vreugde kun je niet opleggen of aanpraten; ze moet van binnenuit komen – of van bovenaf, het is maar hoe je het bekijkt. Wat moeten we dan met dit Gaudete? En alsof het niet genoeg is, doet Paulus er nog een schepje bovenop door te zeggen: ‘Weest altijd blij. Dankt God voor alles.’ Heeft zo’n aansporing wel zin?
Ja, toch wel. Maar alleen als zij uitgaat van mensen die weten waarover ze praten, dat wil zeggen die in hun eigen leven hebben ontdekt wat ware vreugde is en anderen daarmee kunnen aansteken. En dat zijn meestal mensen die ook weet hebben van het tegendeel – duisternis, kilte en uitzichtloosheid – en die tegelijk ontdekken dat dit niet de diepste grond is van de werkelijkheid. Mensen als Wordsworth, Pascal en Etty Hillesum, wier woorden oplichten tegen een duistere achtergrond van persoonlijke tragiek en juist daardoor zoveel levenwekkende kracht bezitten. Woorden ontsprongen aan een vreugde zó onverwacht dat ze die niet van zichzelf kunnen hebben.
Dat geldt zeker ook voor de sleutelfiguren in de lezingen van vandaag. Jesaja’s dienstknecht treedt naar voren om licht te brengen in het leven van allen die gebroken zijn of gevangen zitten. Een geheimzinnige gestalte die zelf prooi is van vernedering, uitbuiting en vervolging, maar die toegerust is met Geestkracht. Daarom kan hij zeggen: ‘Ik wil jubelen en juichen in de Heer, mijn ziel wil zich verheugen in mijn God.’ Het is dit weet hebben van duisternis én goddelijk licht dat hem overtuigingskracht geeft, ook al moet die op weerzin en ongeloof worden bevochten.
Johannes de Doper vereenzelvigt zich met deze roepende in de woestijn. Hij heeft weet van de duisternis in het hart van de mensen en tegen deze achtergrond verkondigt hij zijn doopsel. Lichtdrager is hij, hoewel geen lichtbron. Toch is het voldoende om velen te overtuigen, alle weerstand en vervolging ten spijt.
Paulus heeft op meerdere manieren ervaren wat licht en duisternis is. Verblind door haat jegens de volgelingen van Jezus overvalt hem op weg naar Damascus zo’n stralend licht dat het hem zwart voor de ogen wordt. Vanaf dat moment stelt hij zich ten dienste van de hemelse Stem en de mensen die, net als hij, hiernaar willen luisteren. Ook voor hem gaat dat niet zonder slag of stoot. En ook al weet hij velen te winnen door zijn stem te lenen aan hem die hem geroepen heeft tot het licht, toch is daarmee niet het einddoel bereikt. Wachten is het devies, tot hij terugkomt om alles te voltooien – en in de tussentijd is het devies: ‘Weest altijd blij.’
Tja.
Wat doet deze oproep met ons, die leven in de verwachting van het feest van Jezus’ geboorte? Voelen wij ons aangespoord tot vreugde of worden we er moedeloos van? Durven wij ons te laten aansteken door bevoorrechte getuigen als Jesaja, Johannes en Paulus, als Pascal, Wordsworth en Etty Hillesum, die weet hebben van duisternis en licht, en daardoor van vreugde die niet vergaat, of zoeken we liever zelf naar wat ons vreugde geeft? Durven wij te erkennen dat ware vreugde ons pas geschonken wordt als wij onze eigen duisternis onder ogen durven zien?
Ooit werd ik geraakt door een zin uit een preek die verpletterend was in zijn eenvoud: ‘Echte vreugde is niets anders dan het leven dat ten volle geleefd wordt.’ Ten volle, dat wil zeggen in zijn hoogte en zijn diepte, in stralende én diepdonkere momenten. Vreugde die voorbijgaat aan de nachtzijde van het bestaan, zal altijd oppervlakkig blijven. Toegegeven, het vraagt moed om het leven ten volle te leven. Maar als we durven, wellicht dat ook wijzelf dan zullen worden surprised by joy en vreugde mogen smaken die niet vergaat. Dan zullen we dragers zijn van een licht dat geen mens kan doven.
Marc Brinkhuis, inleiding
Victor Bulthuis, preekvoorbeeld