- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 311.42 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
24 december 2017
Kerstnacht
Lezingen: Jes. 9,1-6; Ps. 96; Tit. 2,11-14; Luc. 2,1-14 (B-jaar)
Inleiding
In de Thora lezen wij dat het God erom begonnen is dat de mens, in Gods beeld geschapen en op hem gelijkend, op de aarde volop kan leven. In het lied van de schepping (Gen. 1,1–2,4a) wordt bezongen dat God een einde maakt aan de chaos. Hij ordent de schepping zo, dat de aarde een leefbaar thuis – onze zuster moeder aarde – voor de mens-in-meervoud wordt. Op de eerste dag wordt aan de duisternis een halt toegeroepen: ‘Er moet licht zijn!’ In het goede licht mag de mens leven, niet voor nacht en duisternis is hij geschapen. In Gods licht wordt elke duisternis ontmaskerd. Tijdens de uittocht uit Egypte gaat JHWH ’s nachts zijn volk voor in een vuurkolom (Ex. 13,21v), opdat zij zullen kunnen binnentrekken in het goede land (Ex. 3,8). Licht is een teken van Gods liefdevolle aanwezigheid.
Profetenlezing: Jesaja 8,23b-9,6
Ook in de dagen van Jesaja (765-700) laat de Bevrijder van zich horen. Aan de vreemde overheersing van Zebulon en Naftali in het noorden van Israël zal een einde komen (8,23b). Het voortbestaan van Israël zal niet langer bedreigd worden. Het volk zal niet aan de duisternis worden overgelaten. Niet chaos, verdrukking en dood hebben het laatste woord, maar JHWH, de Bevrijder (9,1.6).
In 8,1-23a gaat het over het onheil dat komt over een volk zonder vertrouwen. Het volk raadpleegt niet God, maar geesten van doden en waarzeggers (8,19-22).
In onze perikoop (8,23b–9,6) gaat het licht weer schijnen in de duisternis. Op de achtergrond klinken de belofte van Natan aan David (2 Sam. 7), Israël als wijngaard van JHWH (Jes. 5,1-7) en het teken van de Immanuël (Jes. 7) mee. Aan de hopeloze duisternis – teken van vervloekt zijn door JHWH: 5,30; 8,22 – komt een einde. Als een helder en stralend licht zal God zijn ronddwalend volk nabij zijn en het terugbrengen op zijn weg. Zij zullen weer kunnen leven in het licht van JHWH (2,5; 4,5; Ps. 36,10). Aan de verborgenheid van God, (8,17) komt een einde.
De belofte van een groot volk aan Abram gedaan (Gen. 12,2) gaat weer in vervulling. Er is volop vreugde als bij de oogst (16,9v) en als bij het verdelen van de oorlogsbuit (Ps. 119,162). Dankzij God kan het volk weer juichen van vreugde, want aan de macht van de verdrukker (juk, stok, zweep) komt een einde. Zoals Gideon Israël bevrijdde uit de klauwen van Midjan (Recht. 7–8), zo bevrijdt JHWH zijn volk nu van zijn onderdrukkers (9,3v; Ex. 14,14).
Bovendien zal God zijn volk nabij zijn door een vorst naar zijn hart, waarlijk een Immanuël, met-ons-God: ‘Ja, een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven!’ Deze vorstelijke voorganger is er van Godswege en zijn programma is veelbelovend. In één naam – programma, opdracht – is hij niet te vangen. Wonderbare raadsman (planner van wonderlijke in plaats van slechte zaken: 7,5), Goddelijke held (krachtige God), Eeuwige Vader (schepper, bevrijder en losser: 63,16; 64,7), en Vredevorst (samenbinder in barmhartigheid en liefde). Het rijk van vrede dat hij gaat stichten berust op recht en gerechtigheid. De Heer van de hemelse machten zal er zich hartstochtelijk voor inzetten dat in dit kind, deze zoon zijn rijk van gerechtigheid en vrede tot in eeuwigheid zal blijven bestaan (vgl. 2,1-5).
Er is een zoon voor ons gegeven,
de Zoon van God die koning is,
die ‘t licht is in de duisternis,
de weg, de waarheid en het leven.
(Jan Willem Schulte Nordholt, LB 448,5)
Lezing uit de Brieven: Titus 2,11-14
Zie Y. van den Akker-Savelsbergh en E.T.M. Keller-Hoonhout, ‘De brief aan Titus. De glorie van onze grote God en redder Jezus Christus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 94-101
Evangelielezing: Lucas 2,1-14
Tegen de achtergrond van de lezing uit Jesaja klinkt het geboorteverhaal van een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven (pas in 2,21 wordt hij bij name – Jezus – geroepen). Onze perikoop begint met het optreden van keizer Augustus (de Verhevene, 2,1) en eindigt met de naam Jezus (JHWH bevrijdt, 2,21). Niet heersers hebben het in God ogen voor het zeggen, maar een kind in een voederbak in wie Gods bevrijding aan het licht komt.
Om de Pax Romana – welvaart voor 10% van de bevolking ten koste van de onderdrukte 90% – in stand te kunnen houden, besluit keizer Augustus om in zijn wereldrijk een registratie te houden (vgl. 2 Sam. 24,1-17). Via deze inschrijving oefent hij macht uit over de inwoners van zijn rijk. Geregistreerde mensen zijn te vinden; hij weet hoeveel belasting hij kan heffen en hoeveel soldaten hij tot zijn beschikking heeft.
Dankzij deze beslissing komt heel de bewoonde wereld (oikoumenè) in beweging en trekken Jozef – uit het huis en geslacht van David – en Maria – zijn aanstaande vrouw die zwanger is – vanuit Nazaret in Galilea op naar Betlehem, de stad van David, waar volgens de profeet Micha de nieuwe David geboren zal worden (Mich. 5,1). Waarschijnlijk heeft Jozef in zijn vaderstad Betlehem familiebezittingen die hij daar moet laten registreren. Het lijkt niet zo verantwoord om met een zwangere vrouw zo’n reis te ondernemen (2,1-5).
De registratie door keizer Augustus is een wereldgebeuren, de geboorte van een kind – ook al is het een eerstgeborene – niet.
In Betlehem is Maria uitgeteld; zij baart haar zoon en wikkelt hem in een doek. Niets bijzonders, hoe vreugdevol ook. Aanstootgevend is het dat het kind in een voederbak wordt neergelegd, omdat er voor Jozef, Maria en het kind ‘geen plaats was in het nachtverblijf van de stad’. Was de karavaanserail vol, of werd aan dit ongehuwde en zwangere stel de toegang tot het gastenverblijf ontzegd en moesten zij zich met de binnenplaats voor de dieren tevreden stellen? Was de gastheer bang voor cultische onreinheid (Lev. 12,2)? Of is voor een echte Davidszoon zijn thuis tussen de schapen (1 Sam. 16,1-3)?
Hoe dan ook, het kind wordt tussen ontheemde en marginale mensen – herders – geboren. Later zal blijken dat dit kind een goede herder is die opkomt voor de ontrechten (Jes. 9; Ps. 23). De herders horen als eersten de vreugdevolle boodschap (2,10) en worden de eerste verkondigers (2,17.20). Zonder duiding zou de eerstgeborene van Maria en Jozef slechts een ‘kribbekind’ zijn gebleven. Een kind van een ongehuwde moeder dat onder erbarmelijke omstandigheden – zoals, nog steeds, zoveel kinderen – is geboren.
Van Godswege – een engel van de Heer, een heel leger uit de hemel, 2,9.13 – wordt de betekenis van dit kind verkondigd. Met al zijn gewicht/heerlijkheid/uitstraling/eer (doxa = kabod JHWH: 2,9.14; Ex. 16,10; 24,16) laat God zich zien. De herders raken er door verward. De engel van de Heer verkondigt echter een vreugdevolle boodschap (Jes. 52,7). Aan de macht en verdrukking van de keizer is een einde gekomen. Een nieuwe toekomst gaat open voor het hele volk. De herders – de eerste hoorders van deze bevrijdende boodschap – zullen als eersten het goede land mogen binnentrekken (Ps. 72,12-14). ‘Heden is voor jullie een bevrijder geboren, Hij is de Messias – in hem breekt het messiaanse rijk van gerechtigheid en vrede door (vgl. Jes. 9). Hij, en niet de keizer, is de Heer!
Het herkenningsteken is zeer onthullend (banaal). God, de Bevrijder, komt aan het licht in een ‘pasgeboren kind, in een doek gewikkeld en liggend in een voederbak’. Het is goddelijk ontwapenend en vertederend dat God zijn barmhartig Aangezicht laat zien in en zich identificeert met een gemarginaliseerd mensenkind. Hij is één van hen geworden, Zó solidair is hij met ons mensen. Uit liefde voor ons is hij mens geworden: ‘Want het allerheiligste, geliefde kind is ons gegeven, het is voor ons onderweg geboren en in een kribbe gelegd omdat er geen plaats voor hem was in de herberg’ (Franciscus, Officie, Vespers op Kerstmis).
Een hemels leger (Ps. 103,21) komt dit bevestigen:
Eer (doxa) in den hoge aan God,
en op aarde vrede (eirènè)
en bij de mensen die hij liefheeft welbehagen (eudokia).
In de lijn van het Trishagion (Jes. 6,3) zegenen de engelen God, de Heilige, wiens heiligheid in de hemel aan het licht komt als zijn uitstraling/heerlijkheid, op aarde als zijn vrede en tegenover de mensen als zijn wel-behagen/gevallen.
Het onvoorstelbare wordt werkelijkheid. God bevestigt dat de mens in het beeld van God geschapen is en wordt uit liefde mens. Het kind in de voederbak, de koning aan het kruis (23,33.38) is van Godswege de Bevrijder die vrede brengt op aarde en aan de mensen genadige goedheid. Hij is de vredevorst (Jes. 9,5), in hem breekt het koninkrijk van gerechtigheid, vreugde en vrede door. En zo wordt God in den hoge ver-heer-lijkt. Het is Gods eer dat de mensen tot hun recht komen en in vrede kunnen leven op onze zuster moeder aarde.
Dit verassende en vreugdevolle teken moet niet uitgelegd, maar verkondigd en bezongen worden. ‘Verkondigen wij het mysterie van het geloof!’
KERSTNACHT IN AUSCHWITZ
Zij kwamen mee in een groot transport.
Dat werd op het binnenplein uitgestort.
In winterkou, in fijne sneeuw,
lag zij een uur, lag zij een eeuw.
Daar baarde zij op de harde grond:
De Joden lagen in het rond.
Waar waren de doeken voor het kind?
Het schreide naast haar in weer en wind.
Waar was de stal? in de open lucht
Schreide zij tranen zonder gerucht.
Waar stond voor ‘t kindeke de kribbe?
Het was een verkeerde sibbe.
Waar waren de herders, de ezel, de os?
Daar lagen slechts Joden bij het gros.
En toen de sterre bleef stille staan?
Daar kwamen drie dronken S.S.-mannen aan.
Die hebben het kindeke meegepakt
En lachend in de kalk gekwakt.
Aldus verging het Christus weerom
Na twintig eeuwen christendom.
(25 december 1945, J. Presser)
Literatuur
De Bijbel literair, 203-210; 529-554
De Bijbel spiritueel, 351-357;567-573
Er is een kindeke…, Amsterdam 2004
J. Smit, Het verhaal van Lucas, Zoetermeer 2009
H. Welzen, Lucas, ‘s-Hertogenbosch 2011
A. van Wieringen, ’s-Hertogenbosch 2009
Preekvoorbeeld
Ieder jaar opnieuw worden met Kerstmis, vaak op uitbundige wijze, de huizen versierd, feestdiners voorbereid, bomen opgetuigd en kerstwensen verstuurd. En we gaan naar de kerk, de nachtmis, want die hoort er bij – zonder nachtmis is het immers niet echt Kerstmis. Mensen zoeken met velen de stal van Betlehem.
Waarom doen we dat? Wat zoeken we, met welke verlangens zijn wij, u en ik, hier gekomen, met welke verwachtingen, wat voor dromen, en wat hopen we te horen, u en ik, als we het vertrouwde verhaal horen waarin via het kind in een voederbak ook tot ons door een engel wordt gezegd: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goede nieuws brengen dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen!’
We leven in een wereld waarin het, wanneer je alle mooipraterij en fakenieuws wegdenkt, op vele plekken soms behoorlijk duister en onherbergzaam is en waarin je als mens angstwekkend verloren kunt lopen. Allemaal verlangen we naar een wereld van vrede en harmonie, van geborgenheid, ontspanning, rust en veiligheid, van licht en van liefde. De stal van Betlehem is ook deze nacht weer het symbool daarvan, van alles waar we naar verlangen.
En daar begint het deze nacht voor ons, in de nacht dus.
‘En het geschiedde in die dagen’ – heel plechtig als een proclamatie begint Lucas.
Het begint in die geschiedenis van keizer Augustus, de geschiedenis van terreur, van geweld en rechtsver(kr)achting, van de verschrikkelijk duistere nacht. Deze nacht krijgt met de geboorte van Jezus een nieuw tijdperk: En het geschiedde: niet in de macht van de heersers, nee, in dit kind zal Gods bevrijding aan het licht komen, zal elke duisternis worden ontmaskerd. Dit kind is en zal zijn de Gerechte als nog nooit tevoren: in hem breekt het licht van een nieuwe geschiedenis door, een geschiedenis van een nieuwe omgang met elkaar, die begint bij de armsten, de ontrechten… Maria en Jozef, de herders maar ook de os en de ezel staan er garant voor, het schorriemorrie verwarmt het kind met zijn adem…
Dit nieuwe tijdperk doet echter een dringend appel op ons: lieve mens, kijk uit je ogen, luister, en gebruik je verstand! Want die nieuwe geschiedenis kan alleen maar korte metten maken met de oude als wij zelf er een begin mee maken: die nieuwe geschiedenis heeft ons, jou en mij nodig om in het klein en op wereldschaal dat nieuwe geschieden handen en voeten te geven.
Dat het geschieden moge: samenwerking, solidariteit, gastvrijheid, recht en vrede!
Dat het geschieden moge: nieuwe Adem, nieuw denken, – mijn, jouw denken niet geleid door angst en vooroordeel, maar gericht op elkaar, op het welzijn van de ander. En dan gewoon beginnen, heel dicht bij mijzelf, bij mijn eigen denken en mijn eigen leven: daar waar vergeten en verguisd wordt, veroordeeld en vernederd, overgeslagen en uitgestoten, – daar beginnen en God opnieuw geboren doen worden!
De grote vraag wordt alsmaar dringender, jaar in jaar uit, met alle oorlogsgeweld, met alle bedreiging en doodslag, met alle machtsvertoon en terreur, met alle honger en klimaatverandering in de wereld en voor onze eigen voordeur: Wanneer worden we in Godsnaam samen eindelijk wijzer en wanneer doen we echt wat er gedaan moet worden? Dat hangt van ons ieder persoonlijk af.
Deze nacht begint het bij ons!… De oude Middeleeuwse mysticus Eckhart heeft het indringend ongeveer zo gezegd: het begint dan ‘als wij de Christus niet alleen in Betlehem maar ook in ons eigen hart geboren laten worden.’
En dan – mag je weten – is, net als in Betlehem, God met zijn engelen in de buurt. We zijn dan nooit alleen, want de God die de Vader van Jezus is, heeft Zijn eigen levenslot ook aan ons levenslot vastgeklonken. Hij is geen lachende derde, iemand die vanuit een wolk ons uitlacht om onze mislukkingen maar hij leeft met ons mee en lijdt met ons mee: Hij neemt onze mislukking ernstig en is ons altijd nabij. JHWH – Ik-zal-er-zijn!!!
Het kind van Betlehem is geen kind gebleven maar een volwassen mens geworden, en heeft niet voor niets om navolgers gevraagd. Opdat ook wij, net als hij, op de mensen af gaan, troostend wie onze troost nodig hebben, bemoedigend wie onze bemoediging kunnen gebruiken, licht brengend waar mensen in duisternis leven.
En dan ontdekken wij, zoekend naar de zin van ons bestaan, dat we kunnen kiezen: we kunnen blijven hangen in klaagzangen over al wat duister is; we kunnen ook iets anders doen, want het donker is nooit zo duister of er is wel een sprankje licht. En deze nacht mogen we dat licht ontsteken, geboren laten worden in onszelf. Of zoals een moslima in de week voor Kerstmis mij een kaars aanbood in een druk winkelcentrum met de tekst: ‘Het is beter een kaars te ontsteken dan te blijven klagen over de duisternis!’ En daar hebben wij het kind van deze nacht bij nodig, maar evenzo elkaar: daarom: een gezegend, hoopvol kerstfeest – licht dat doorbreekt, onstuitbaar, zoals een kind geboren wordt!
In de traditie van Franciscus bidden we mee:
Heer, maak mij tot een werktuig van uw vrede,
laat mij er meer op uit zijn te troosten
dan om getroost te worden,
te begrijpen dan om begrepen te worden
te beminnen, dan om bemind te worden.
Laat mij waar haat is, liefde brengen,
waar verharding is
– is er nog iemand met een verborgen conflict hier –
tot vergeving stemmen.
Laat mij waar verdeeldheid is eendracht stichten
– wij danken God voor de groeiende oecumene –
waar dwaling is waarachtigheid tonen,
waar wanhoop is hoop wekken,
waar droefheid is vreugde brengen,
waar duisternis is licht ontsteken:
want wie geeft wordt rijk,
wie durft verliezen vindt,
wie vergeeft krijgt vergeving,
en wie sterft zal leven.
AMEN
(Dit gebed wordt veelal aan Franciscus toegeschreven, in werkelijkheid daterend van begin twintigste eeuw, vlak voor de Eerste Wereldoorlog)
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld Hans Lucassen