- Versie
- Downloaden 30
- Bestandsgrootte 295.98 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 10 februari 2021
25 mei 2017
Hemelvaart van de Heer
Lezingen: Hand. 1,1-11; Ps. 47; Ef. 1,17-23; Mat. 28,16-20 (A-jaar)
Inleiding
Handelingen 1,1-11
In de zogeheten proloog van het boek Handelingen van de Apostelen verwijst Lucas naar zijn eerste boek, het naar hem genoemde evangelie. Lucas vat zijn evangelie samen: ‘het ging over alles wat Jezus begon te doen en te onderrichten ...’ zoals er letterlijk staat; wat Jezus begon, eindigt niet bij zijn dood en hemelvaart, maar zal door de apostelen (‘gezondenen’) die hij uitkoos, geleid door heilige Geest, verder gaan (Hand. 1,1-2).
Evenals in handelingen preekt Lucas in de proloog van het evangelie een zekere Teofilus aan. Hij wil ‘alles van de aanvang af nauwkeurig nagaan en deze gebeurtenissen in ordelijke vorm voor u, hooggeachte Teofilus, op schrift stellen om u te overtuigen van de betrouwbaarheid van de zaken waarin u onderricht bent’ (Luc. 1,3v). Wie deze Teofilus (‘vriend van God’) is, weten we niet. Mogelijk richt Lucas zich op deze wijze tot elke gelovige lezer. Aan het slot van zijn evangelie beschrijft Lucas hoe Jezus aan de leerlingen verschijnt, hen opdraagt om zijn getuigen te zijn en in Jeruzalem te blijven, totdat de belofte van de Vader, de toerusting met kracht van boven, met heilige Geest, vervuld is (Luc. 24,48v). Daarop volgt de tenhemelopneming van Jezus.
Eenzelfde patroon is in Handelingen 1,3-14 te onderkennen, al vindt de hemelvaart van Jezus hier veertig dagen later plaats en niet op de avond van de eerste dag van de week (vgl. Luc. 24,51). Waarom Lucas verschillende tijdsaanduidingen gebruikt voor de hemelvaart van Jezus is niet duidelijk. De in Handelingen beschreven hemelvaart van Jezus op de veertigste dag na Pasen betekent wel een scheiding van het paasmysterie en hemelvaart, hoewel zij inhoudelijk – Jezus is verhoogd en bij God – bij elkaar horen. Toch wordt in alle christelijke kerken hemelvaart op de veertigste dag van Pasen gevierd. Daarbij heeft het getal veertig niet zozeer een rekenkundige maar eerder symbolische waarde. In de Schrift zijn veel verhalen waarin dit getal een grote rol speelt: zo was Mozes veertig dagen op de berg, het volk Israël veertig jaren in de woestijn, Elia veertig dagen en nachten onderweg en werd Jezus veertig dagen in de woestijn beproefd door de duivel.
In Handelingen 1,4-5 wordt Jezus’ opdracht aan de leerlingen om in Jeruzalem te wachten op de belofte van de Vader (Luc. 24,49), herhaald: ‘… immers, Johannes doopte met water, maar jullie zullen gedoopt worden in heilige Geest, binnen enkele dagen.’ Handelingen 1,8 vervolgt: ‘maar wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en mijn getuigen zijn in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, en tot het uiteinde van de aarde.’ In een notendop zijn hier opdracht van de apostelen en de programmatische ontwikkeling binnen het boek Handelingen weergegeven.
Overigens herinnert Handelingen 1,4v aan wat Lucas eerder schreef over Johannes de Doper toen het volk zich afvroeg of hij niet de Messias was: ‘Ik doop u met water, maar er komt iemand die krachtiger is dan ik. … Hij zal u dopen in heilige Geest en vuur’ (Luc. 3,16).
Enkele verzen later laat Jezus zich dopen en daalt de heilige Geest in lijfelijke gedaante als een duif op hem neer tijdens zijn gebed (Luc. 3,21vv).
Niet alleen geest behoort tot de voorkeurswoorden van Lucas, hij ruimt ook veel plaats in voor woorden als bidden en gebed. Bidden, gebed, lijkt een voorwaarde te zijn voor de komst van heilige Geest. Dat zien we bij de doop van Jezus, maar ook bij zijn leerlingen. Het Lucasevangelie begint en eindigt in de tempel met het gebed van de priester Zacharias respectievelijk van de leerlingen: ‘zij bleven voortdurend in de tempel en prezen God’ (Luc. 24,53). Zo ook in Handelingen 1,14, kort voor de gave van de heilige Geest: ‘Zij bleven allen trouw en eensgezind in gebed, samen met de vrouwen, met Maria, de moeder van Jezus, en zijn broers.’
De belofte van de Vader wordt werkelijkheid op de dag van Pinksteren toen er aan de apostelen vurige tongen verschenen, ‘die zich verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten. Zij raakten allen vol van heilige Geest en begonnen te spreken in vreemde talen, zoals de Geest hun ingaf’ (Hand. 2,3v). Zo worden de apostelen dragers van heilige Geest. Die Geest is hun door Jezus zelf, de drager van de Geest bij uitstek, geschonken (Hand. 2,33; Luc. 3,16).
Er zit de nodige beweging in de tekst, van beneden naar boven, de hemelvaart van Jezus, en van boven naar beneden, de komst van de Heilige Geest die neerdaalt op de apostelen en later de terugkomst van Jezus. Dat betekent dat er een relatie is tussen ‘boven’ en ‘beneden’. Het woord ‘hemel’ komt driemaal voor (1,10v). Wanneer Jezus naar de hemel gaat, betekent dit niet zozeer een geografische aanduiding maar een manier om aan te geven dat hij naar de geborgenheid van de Vader gaat.
Terwijl de apostelen nog naar de hemel tuurden waar Jezus voor hun ogen omhoog geheven werd, stonden er opeens twee mannen naast hen in witte kleren. Dat herinnert weer aan de vrouwen bij het lege graf in Lucas 24,4 waar ook twee mannen in stralend witte kleren hen vroegen waarom zij de Levende bij de doden zochten. In Handelingen zijn we weer een stapje verder, nu zeggen de mannen dat Jezus in de hemel is opgenomen en op dezelfde manier zal terugkomen.
Willem Barnard ziet in Stille Omgang een relatie tussen Handelingen 1 en de verheerlijking op de berg (Luc. 9): ‘De veertig dagen, het wit van kleren en kleden, de berg, de twee mannen en de boodschap van vers 11 verbinden Handelingen 1 met Lucas 9 en over Lucas 9 heen met het boek Exodus. Die boodschap luidt hier: gij ziet Hem niet meer, maar gij zult Hem zien. Zij luidde in het evangelieverhaal van de verheerlijking: gij moet luisteren. Het komt op hetzelfde neer. Wij zien, hoe helderziende ook, tenslotte tegen een wolk aan. De wolk die ons beschermt voor al te felle straling die wij niet verdragen zouden. Het ongebroken licht zou ons het zien doen vergaan. Wij kunnen niet zien, althans: wij kunnen het wezenlijke, de Wezenlijke niet zien en daarom hoeven wij niet te zien…’ (blz. 357).
Matteüs 28,16-20
Deze perikoop die in het teken van de verrijzenis van Jezus staat, behoort tot het grotere geheel van Matteüs 27,55–28,20. Vrouwen die Jezus al vanuit Galilea zijn gevolgd, zijn getuige van zijn dood en van zijn begrafenis die Jozef van Arimatea op zich nam. De dag na de kruisiging van Jezus gaan de hogepriesters en Farizeeën naar Pilatus met het verzoek, om het graf tot de derde dag te laten bewaken. Als reden geven zij op dat ‘die misdadiger tijdens zijn leven gezegd heeft: “Na drie dagen zal ik tot leven gewekt worden”’, een formulering die overigens nergens zo in het evangelie van Matteüs voorkomt. Ze zijn bang dat de leerlingen het lichaam van Jezus stelen en dan zeggen: ‘Hij is opgewekt uit de doden.’ Pilatus gaat overstag en staat de bewaking toe (27,62-66). Degenen die Jezus een misdadiger noemen, blijken in het verdere verloop van het verhaal zelf bedriegers te zijn (28,11-15).
Bij het aanbreken van de eerste dag van de week, dat is op zondag, gaan Maria van Magdala en de andere Maria naar het graf van Jezus. Voor hun ogen en die van de wachters daalt er een engel van de Heer neer; dit alles gaat gepaard met een zware aardbeving (vgl. 27,51). De engel rolt de steen voor het graf weg en gaat erop zitten. Terwijl de wachters beven van angst en lijkbleek worden, zegt de engel tegen de vrouwen dat zij niet bang hoeven te zijn. ‘Ik weet dat u Jezus zoekt die gekruisigd is. Hij is niet hier: hij is tot leven gewekt, zoals hij gezegd heeft. Kom, kijk naar de plaats waar hij gelegen heeft. Ga snel tegen zijn leerlingen zeggen: “Hij is uit de doden opgewekt, en zie, hij gaat voor u uit naar Galilea; daar zult u hem zien.” Dit had ik u te zeggen’ (28,5-7). De bewaking van het graf blijkt nutteloos en onmogelijk tegenover Gods plan met Jezus.
Wanneer de beide vrouwen snel weglopen om de leerlingen op gezag van de engel te vertellen dat Jezus opgewekt is uit de doden, staat Jezus opeens voor hen: ‘Gegroet!’ Ze herkennen hem onmiddellijk, grijpen hem bij de voeten vast en vallen voor hem op de knieën (vgl. het verhaal van Tomas in Joh. 20,24-29 of de Emmaüsgangers in Luc. 24,13-35). Ook Jezus stelt hen gerust (‘wees niet bang’). Hij herhaalt de opdracht van de engel aan de vrouwen, spreekt echter niet over leerlingen, maar over ‘mijn broeders’, een belangrijk verschil. Moeder, zusters en broeders van Jezus zijn immers zij die de wil van de Vader in de hemelen doen (12,50). De broeders krijgen de opdracht om naar Galilea te gaan, daar zullen ze hem zien (vgl. 26,32).
Intussen zijn enkele wachters van het graf naar de hogepriesters gegaan om hun te vertellen wat er bij het graf gebeurd is. Samen met de oudsten geven zij de soldaten een flinke som geld om het gerucht te verspreiden dat het lichaam van Jezus door zijn leerlingen zou zijn gestolen. De soldaten nemen het geld aan ‘en handelen volgens deze aanwijzingen’. Letterlijk lezen we hier: ‘zoals hun geleerd was’, namelijk door de hogepriesters en oudsten (vgl. 16,6.12). In vrijwel het gehele evangelie van Matteüs is Jezus degene die ‘leert’ (didaskō). Geen van de andere evangelisten hecht zoveel belang als Matteüs aan het onderricht van Jezus aan het begin én aan het einde van het boek, wanneer de leerlingen de fakkel van Jezus overnemen. Daar draagt Jezus hun op: ‘Leer hun [alle volkeren, zowel joden als niet-joden] alles te onderhouden wat ik jullie geboden heb’ (28,20). Het onderricht van de hogepriesters c.s. in 28,15 (bedrog) staat hier tegenover dat van Jezus.
Twee verhaallijnen spelen hier naast en door elkaar, waarin een visie over het lege graf naar voren komt. Enerzijds gaat het om de visie van de hogepriesters en hun medestanders, anderzijds om die van de vrouwen. De eersten verketteren Jezus, maar blijken zelf bedriegers te zijn die anderen tot bedrog aanzetten; hun visie ten aanzien van het lege graf is door mensen verzonnen. De vrouwen daarentegen zijn Jezus trouw gebleven tot het einde toe. Hun visie dat Jezus uit de doden is opgestaan, steunt op goddelijke openbaring. Zij weten de leerlingen in beweging te brengen en zijn in feite model voor de leerlingen. Zij knielen als zij Jezus ontmoeten, later doen de leerlingen dat eveneens, al zijn er ook bij die twijfelen (28,17 vgl. 2,11). Jezus komt op hen toe en zegt: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde’. Onwillekeurig komt dan toch dat aanbod van de duivel in herinnering die Jezus alle koninkrijken van de wereld met al hun pracht wilde schenken, als hij voor hem zou knielen. Het antwoord van Jezus was: ‘Ga weg, satan, want er staat geschreven: De Heer uw God zult u aanbidden en hem alleen dienen’ (4,9v).
In Galilea is het allemaal begonnen. Daar heeft Jezus voor het eerst de blijde boodschap verkondigd, onderricht en zieken genezen. Daar heeft hij ook zijn eerste rede op de berg gehouden (5,1; vgl. 28,16). De ontmoeting met de elf in Galilea, opnieuw op ‘de(zelfde?) berg’, betekent continuïteit, de elf zullen zijn boodschap wereldwijd verkondigen en leerlingen dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, een teken dat de naam van Jezus (‘God redt’) uitermate nauw verbonden is met die van de Vader en van de heilige Geest. En verder zullen zij de toekomstige leerlingen leren de geboden te onderhouden. Ook de lezer wordt uitgenodigd om naar Galilea te gaan, dat wil zeggen, het evangelie in zijn geheel opnieuw te lezen en in praktijk te brengen.
In Galilea neemt Jezus afscheid van zijn broeders met die sublieme uitspraak die laat zien dat zij die zware opdracht niet alleen hoeven uit te voeren, ook al is hij nu bij de Vader: ‘Ik ben met u (vgl. 1,23 Immanuël, God met ons; Ex. 3,14), alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld’ (28,20).
Preekvoorbeeld
Hemelvaartsdag is voor steeds meer Nederlanders niet meer dan het begin van een extra lang weekend. Een mooie gelegenheid voor een paar dagen vakantie. De hemelvaart van Jezus zegt hen weinig of niets. Het bestaan wordt hier en nu geleefd. Zij proberen van iedere dag iets goeds te maken en genieten van alle mooie momenten. Het heeft voor hen niet zoveel zin te speculeren over wat er eventueel na de dood zal komen. Voor hen is het hemels baldakijn verdwenen. Zij leven onder een gesloten hemel. Dood is dood. Dood is ‘voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij’ (J. C. Bloem).
Voor christenen in het huidige Nederland is Hemelvaartsdag ook niet onproblematisch. De vieringen trekken minder gelovigen dan op een normale zondag. Wat moet je ook met de hemelvaart van Jezus nu wij spreken over een uitdijend heelal dat miljarden jaren oud is en miljoenen lichtjaren ruim?
De eerste lezing van vandaag beschrijft dat Jezus voor de ogen van zijn leerlingen opstijgt totdat een wolk hem aan hun ogen onttrekt. Maar voor veel hedendaagse gelovigen komt dat primitief en gedateerd over. Is het geloof in de hemelvaart van Jezus dan naïef? Een boodschap die bij moderne mensen een glimlach oproept? Of moeten wij niet te snel oordelen? Wat is ten diepste de boodschap van de Hemelvaart van de Heer?
Een wolk vormt in de Schrift op verschillende plaatsen een teken van Gods nabijheid. Wanneer Israël op weg is naar het beloofde land, is de Heer zijn volk nabij in een wolk (o.a. Ex. 16,10). En als in Jeruzalem de tempel is gebouwd vult een wolk het huis van de Heer (1 Kon. 8,10). Zo vult de majesteit van de Heer de tempel. De wolk in de eerste lezing van vandaag wil dan ook allereerst zeggen dat Jezus is opgenomen in Gods heerlijkheid. Hemelvaart betekent dat Jezus is thuisgekomen. Met Hemelvaart vieren wij dat Jezus niet meer onder de doden is, maar opgewekt en nu leeft bij God. Hij zetelt aan de rechterhand van de Vader, zegt de Schrift. Christus is verhoogd tot naast God en oefent nu Gods heerschappij uit.
Hemelvaart is niet alleen iets tussen God en Jezus – tussen de Vader en de Zoon. De Hemelvaart van Jezus heeft ook van alles te maken met ons eigen leven. Wij allen zijn uitermate breekbare, kwetsbare mensen. Midden in het leven zijn wij door de dood omgeven. Maar wij zijn geen raketten die opbranden in het heelal; geen eendagsvliegen zonder toekomstperspectief. Jezus is de eersteling die uit de dood is opgestaan. Allen die met hem verbonden zijn, mogen hopen op een thuiskomst. God houdt van ons en heeft in Christus op ieder van ons zijn hand gelegd. Wij mogen rusten in de palm van Gods hand. De Heer is ons trouw, hier en nu en over de grens van dit leven heen. Hij belooft ons een ontmoeting van aangezicht tot aangezicht.
Ondertussen hebben wij hier en nu een opdracht. De eerste leerlingen mogen niet naar de hemel blijven staren. Zij moeten niet omhoog kijken maar vooruit. In het evangelie van deze dag ontmoet de verrezen Heer zijn eerste leerlingen en stuurt hen uit om alle volkeren tot leerlingen te maken. De tijd van concrete dienst is aangebroken, dat gold voor de eerste leerlingen, maar ook voor ons. In kracht van de Geest worden wij geroepen tot authentiek christelijk leven. In onze Kerk beseffen wij gelukkig steeds meer onze missionaire opdracht. De oude Belgische kardinaal Danneels riep christenen op om fier te zijn op hun geloof. Niet arrogant maar wel zelfbewust. Het evangelie en de persoon van Christus mogen wij niet alleen voor onszelf houden. Wij kunnen anderen uitnodigen met ons mee te gaan doen. Een en ander kan alleen als wij vreugde vinden bij Jezus en daarvan getuigen in ons alledaagse leven.
Wij zijn gekend door Christus en leven vanuit de belofte dat hij bij ons is. ‘Zie, ik ben met u alle dagen van uw leven.’ Met hem mogen wij leven; voor hem mogen wij mensen winnen.
Dat wij ‘leesbare brieven’ van Christus zijn, in kracht van de Geest.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld mgr. dr. Gerard de Korte