- Versie
- Downloaden 56
- Bestandsgrootte 311.77 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
15 oktober 2017
Achtentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 25,6-10a; Ps. 23; Fil. 4,12-14.19-20; Mat. 22,1-(10)14 (A-jaar)
Inleiding
Feestmaal en bruiloftsfeest: het is niet zo heel moeilijk om een gemeenschappelijk thema te ontdekken in de eerste lezing en de evangelielezing. De uitnodiging voor een feestelijke gebeurtenis vormt een verbindende schakel tussen beide lezingen. Het gaat daarmee om een aansprekende combinatie van teksten. Voor zijn gelijkenis over een bruiloft met een feestmaal kon Jezus putten uit de rijke beeldenschat van voorgegeven Bijbelse verhalen. Daar refereert de gelijkenis indirect ook aan. De goede verstaander had aan een half woord genoeg om te weten waar Jezus met zo’n gelijkenis op doelde... We weten al langer dat voorgegeven teksten of verhalen in het Evangelie (intertextualiteit) vaker meespelen op de achtergrond.
Royale uitnodiging: Jesaja 25,6-10a
‘Het feestmaal op de Sion’ (opschrift NBV) beschrijft een visioen dat alle volken aan gaat. De bevrijding (25,9b) wordt gevierd met een feestmaal, passend bij een kroningsritueel (1 Sam. 11,15; 1 Kon. 1,9.25). Met de nieuwe koning breekt een nieuwe periode aan. Bij dit uitbundige feestmaal wordt de vreugde volop gedeeld. Daarom is er een overvloed aan olie, koren en wijn. Het ingaan op de uitnodiging tot de maaltijd brengt gemeenschap met de Heer.
Na het loflied van Jesaja 5,1-5 wordt in 25,6 nadrukkelijk aangesloten bij 24,23 (vermelding van de Sion): ‘op deze berg’ (25,6.7.10). De berg Sion als locus theologicus: daar zal God zich manifesteren voor alles en iedereen. Bij het visioen is onmiskenbaar sprake van een zeker universalistisch perspectief (maar liefst viermaal komt ‘alle’ voor in vv. 6-8). In dit profetenwoord klinkt de gedachte door dat God niet alleen toekomst schept voor zijn eigen volk, maar dat ook de heidenvolkeren in die toekomst van God zullen delen. Het mag verrassend heten dat deze gedachte juist in een periode van ballingschap aan de orde komt. Israël wordt hierdoor tot een nieuw inzicht gebracht over de eigen plaats en identiteit, maar evenzeer over de relatie met de omringende volkeren.
We lezen in 25,7 dat ‘de bedekking die over alle volken ligt en de sluier die alle naties bedekt’ teniet gedaan zullen worden. De volkeren zullen gekend worden zoals ze zijn en zelf zullen zij ongehinderd en met nieuwe ogen kunnen zien. Zij worden van hun beperkingen bevrijd. Bij een sluier kunnen we ook nog denken aan rouw of een groot verdriet dat mensen kan overkomen (vgl. 25,8a ‘dood’ en ‘tranen’). De tekst lijkt aan te geven dat God aan het verdriet en aan de dood dat ook de volken parten speelt een einde zal maken. De Heer is troostend nabij aan Israël én aan de volkeren.
Gastheer: Psalm 23
In Psalm 23 staan woorden als: ‘U nodigt mij aan tafel... mijn beker vloeit over’. Deze psalmwoorden combineren mooi met de Jesajalezing en de evangelielezing. Voor velen is dit herderslied van David de ‘Psalm der Psalmen’. Twee metaforen staan centraal waarin de liefde van God voor de bidder tot uitdrukking komt: God als herder of gids (vv. 1-4) én God als gastheer (vv. 5-6). Deze metaforen liggen in elkaars verlengde: de herder begeleidt met zijn bescherming de zwervende kudde, de gastheer garandeert een aangenaam verblijf en een goed onderdak. Compositorisch kan men over de tekst van deze psalm opmerken dat deze begint én eindigt met de Godsnaam (vv. 1.6b) en dat in het Hebreeuws precies in het midden de woorden ‘Gij bij mij’ gevonden worden. Kan het intiemer...?
Filippenzen 4,12-14.19-20
Zie Bert Jan Lietaert Peerbolte, ‘Filippenzen. Wat navolging verdient’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 90-95.
In debat: Matteüs 22,1-14
De gelijkenis van het bruiloftsmaal maakt deel uit van een groter geheel. We bevinden ons in het laatste gedeelte van het evangelie waarin de spanning steeds verder oploopt. De context van onze lezing wordt gevormd door de confrontatie van Jezus met zijn opponenten. Aanvankelijk is Jezus in debat met de hogepriesters en de oudsten van het volk (21,23), later blijken ook de Farizeeën eraan deel te nemen (21,45; 22,15). Terwijl Jezus in de tempel onderricht aan het geven is, confronteren zij hem met de vraag naar zijn bevoegdheid. Hoe legitiem is alles wat Jezus doet? Ongetwijfeld komt die vraag voort uit de gebeurtenissen van de dag ervoor: de feestelijke intocht in Jeruzalem en de daarop volgende ‘reinigingsactie’ in de tempel. Dat alles heeft ook verontwaardiging teweeg gebracht. Na de openingsvraag en de tegenvraag die daarop volgt (21,24), trekt Jezus in het debat het initiatief volledig naar zich toe door het vertellen van drie samenhangende gelijkenissen: over iemand met twee zonen, over een landheer met een wijngaard en ten slotte over een bruiloftsmaal. De volgorde is bepaald niet willekeurig, want elke gelijkenis gaat weer een stap verder dan de vorige. Bij de gelijkenissen wordt door Jezus zelf commentaar geleverd met uitspraken waarmee de vertelde gelijkenissen actueel gemaakt worden in het debat dat gevoerd wordt. Dit doet Jezus vooral ook door zijn toehoorders actief te betrekken in het verhaal (21,40). De spanning loopt daardoor voelbaar op...
Jezus vertelt in de gelijkenis over een koning die een bruiloftsfeest wil geven voor zijn zoon. Voor een belangrijk feest liet de gastheer in de Bijbelse tijden meestal een dubbele uitnodiging uitgaan. De eerste uitnodiging werd ruim van tevoren gedaan en diende om het feest aan te kondigen. Eigentijds uitgedrukt: zo kon men de datum reserveren in de agenda. De tweede uitnodiging werd gedaan, wanneer het feest aanstaande was en op punt van beginnen stond. De gasten die aldus door de dienaren van de koning één en andermaal uitgenodigd worden, weigeren echter te verschijnen op het feest. De hele onderneming loopt zelfs uit op een drama met mishandeling en moord. De koning is zeer ontstemd en neemt ferme strafmaatregelen tegen de aanstichters van het kwaad. Er wordt in de exegese wel beweerd dat het laten ombrengen van de moordenaars en het in brand laten steken van de stad een verwijzing inhoudt naar de verwoesting van de tempel en de stad Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70.
De koning wil dat het feest voor zijn zoon doorgang vindt. Het uitnodigingsbeleid wordt daarom rigoureus aangepast en mensen van allerlei slag (22,10: ‘slechten en goeden’ – let op de volgorde!) komen nu in beeld. Het feest kan toch doorgaan, maar er volgt nog wel een anticlimax. Wanneer de koning in de feestzaal iemand aantreft zonder bruiloftskleed, is hij ronduit teleurgesteld en geeft hij opdracht om deze gast op niet mis te verstane wijze de feestzaal uit te gooien. Interessant is hier het gegeven dat rabbi Jochanan ben Zakkai (ongeveer 30-90 nChr.) in een gelijkenis eveneens vertelt over de noodzaak van het verschijnen met gepaste kleding op een feest van een koning. Deze bleek ook vertoornd te zijn over hen die zonder gepaste kleding op het feest verschenen omdat zij daarmee het paleis beledigden.
Het uitgenodigd worden door een koning (in de gelijkenis wordt daar uiteraard God mee bedoeld; denk bijvoorbeeld aan het joodse Achttiengebed waarin God meer dan eens als Koning wordt aangesproken) vormt de kern van de gelijkenis. Met het bruiloftsmaal dat gehouden zal worden verwijst Jezus naar het Koninkrijk van God. Maar hoe wordt er door de genodigden op die uitnodiging van Godswege gereageerd? De geschiedenis van de relatie tussen God en zijn volk komt om de hoek kijken in de vorm van weigering en ronduit gewelddadig gedrag. De profeten als boodschappers van God (de dienaren in de gelijkenis) hebben van het volk in de loop van de geschiedenis veel te verduren gekregen. Steeds opnieuw heeft God het geprobeerd en de uitnodiging keer op keer herhaald. Jezus zelf belichaamt de ultieme uitnodiging van Godswege, maar hem dreigt hetzelfde te overkomen als de profeten van weleer. Dit is natuurlijk hoogst actueel in de confrontatie met zijn opponenten (zie 22,15). De koning in de gelijkenis blijft echter vastberaden en zal al het mogelijke in het werk stellen om het feest door te laten gaan. Bij de ‘mensen op de kruispunten van de wegen’ die in tweede instantie uitgenodigd worden, kan aan de heidenvolkeren gedacht worden (denk in dit verband ook aan de heidenchristenen in de jonge gemeente). Zij komen nu nadrukkelijk in beeld. Maar pas op! Zij moeten zeker niet hoogmoedig worden (‘Wij zijn nu Gods uitverkorenen!’) want zij moeten wel góed beseffen waar het om gaat. Bescheidenheid is het parool. Het bruiloftskleed in de gelijkenis verwijst naar een gezindheid die past bij het geroepen worden en naar een levenswijze die daarmee correspondeert. Uitgenodigd worden is één, maar op gepaste wijze daar gehoor aan geven is nog iets anders. Vrijblijvendheid is daarom ook uit den boze. Wie de uitnodiging en wat daarbij komt kijken niet hoogst serieus neemt, loopt alsnog een groot risico om buiten geworpen te worden. En daarmee hetzelfde lot te treffen als de genodigden van het eerste uur. Geroepen worden brengt altijd een grote verantwoordelijkheid met zich mee. De slotuitspraak van Jezus in 22,14 kan opgevat worden als een verscherping van de duidelijke waarschuwing aan het adres van de christelijke gemeente. En trouwens ook aan christenen van alle tijden!
Preekvoorbeeld
Een gelijkenis is een vergelijking, een vergelijkenis tussen het onbekende: het koninkrijk van God en het bekende: een koning, een uitnodiging, een bruiloft. Maar wat een vreemde koning is dat en een rare bruiloft. Door de vergelijking met het onbekende, wordt het bekende vreemd, merkwaardig, curieus. Er kantelt iets.
Een gelijkenis als die waar Jezus van spreekt, is ons heel gaaf overgeleverd door Jochanan ben Zakkai, een rabbijn, ook uit de eerste eeuw.
Het is met het koninkrijk der hemelen als met een koning die zijn knechten tot de maaltijd uitnodigde zonder een bepaalde tijd met hen af te spreken. De wijzen onder hen maakten zich klaar en gingen aan de ingang van het paleis zitten wachten. Ze zeiden: zou er iets ontbreken in het huis van de koning? Immers, in zijn huis is altijd alles aanwezig, dus de maaltijd kan elk ogenblik beginnen.
De dwazen onder hen gingen echter aan het werk. Zij zeiden: er is nooit een maaltijd zonder gedegen voorbereiding. De kalkwitter ging naar zijn kalk, de pottenbakker naar zijn potten, de smid naar zijn aambeeld en de voller naar zijn wasserij.
Plotseling gaf de koning het teken dat allen naar zijn maaltijd moesten komen. Men zei dat er haast bij was. Sommigen kwamen in hun beste pak, maar anderen in hun vuile werkkledij.
Toen verheugde de koning zich over de wijzen die het woord van de koning in acht hadden genomen en het paleis door het dragen van schone kleren in ere hadden gehouden. Maar op de dwazen was hij vertoornd. De koning sprak: ‘Zij die zich voor de maaltijd klaargemaakt hebben, mogen komen en eten. Maar zij die zich niet voorbereid hebben, zullen niet van de maaltijd eten.’
Zullen zij zich ongestraft kunnen verwijderen? Nee, de eersten zullen zitten en eten en drinken, maar de anderen zullen moeten staan en toezien en pijn lijden. Zo zal het ook zijn in de toekomst, zo zal in vervulling gaan wat de profeet Jesaja zegt: ‘Mijn dienaren zullen eten,
maar jullie zullen honger lijden; mijn dienaren zullen drinken, maar jullie zullen dorst lijden; mijn dienaren zullen zich verheugen, maar jullie zullen te schande staan’ (Jes. 65,13).
Wat in deze gelijkenis níet staat, is wat zo typerend is voor Jezus: dat al die opengevallen ereplaatsen moeten worden gevuld door de armen, de minderbedeelden, de mensen uit de sloppen en de stegen. Maar voor de rest is de gelijkenis van Jezus in de bijbelse overlevering minder gaaf gebleven, niet zo authentiek bewaard als in dit geval in de rabbijnse bronnen.
Want wat is gebeurd? In het evangelie, vooral in dat naar Matteüs, zijn allerlei betekenissen al ingevuld, de beweeglijkheid van de gelijkenis is vastgelegd, de gelijkenis is een allegorie geworden, zodat je er een hele geschiedenis kunt inlezen. De verwoesting van Jeruzalem is erin verwerkt: ‘De koning stuurde zijn troepen erop af en liet hun stad in brand steken.’ Dan is die koning opeens de Romeinse keizer geworden in het jaar 70, toen in de ochtend van 28 september heel Jeruzalem in brand stond.
Maar Jezus vertelde deze gelijkenis 40 jaar eerder en in zijn gelijkenis is die koning heus niet de keizer, maar Godzelf, en het rijk is niet het Romeinse rijk maar het Koninkrijk der hemelen.
De gelijkenis zoals die in het Matteüsevangelie overgeleverd is, houdt zich bezig met hoe het jodendom de uitnodiging die van Jezus uitging naast zich neer heeft kunnen leggen, en hoe het christendom de opengevallen plaatsen heeft ingenomen.
De aanvankelijke gasten waren het niet waard genodigd te worden. Ga daarom naar de toegangswegen van de stad en nodig voor de bruiloft iedereen uit die je tegen komt.
Hier is in de bijbelse overlevering, dus in het evangelie zelf, een Jezuswoord zo gecorrumpeerd dat het later aanleiding kon worden voor antisemitisme. Ook de Bijbel is niet vrij van ideologisering.
Terug naar de gelijkenis van Jezus en naar hoe hij de mensen van de sloppen en de stegen uitnodigt tot de bruiloft, het feestmaaltijd van het koninkrijk van God, waarvan de maaltijd van de Heer, bij brood en wijn, telkens weer een gelijkenis is.
Een paar jaar geleden stond ik aan het podium van Paradiso in Amsterdam naast een verslaggever van muziektijdschrift OOR. We maakten een concert mee van Gregory Porter en zijn band met allemaal bekend werk van zijn vorige albums. Tot hij een nummer zong dat wij niet kenden, de titelsong van zijn nieuwe album dat verleden jaar in mei is uitgekomen: Take me to the alley, Breng me naar het steegje.
Ik herkende deze gelijkenis erin en ik dacht: dat heeft hij van zijn moeder, die dominee was, een kleine zwarte vrouw met een groot hart, die in de steegjes en de no-go area’s werkte met verslaafde mensen en prostituees. Ik dacht dus aan vroeger, aan zijn moeder. Het ontroerde mij het evangelie te horen.
De verslaggever van OOR dacht niet aan vroeger, hij herkende het evangelie er niet in, wat wist hij van de Bijbel? Maar ditzelfde Take me to the alley trof hem in het nú en hij zei: ‘Actueel!’ In OOR schreef hij de volgende dag: ‘Take Me To The Alley gaat over een nieuw gekroonde koning, die tot ieders verbazing zijn rijkdom deelt met het arme volk. Come sit at my table, rest in my garden. Een actueel onderwerp, in tijdloze vorm bezongen.’
Ik zal het lied vertalen:
Ze versieren hun huizen
om de komst van de koning voor te bereiden
en ze zetten de wegen af
met glinsterende linten.
Dan zullen ze verbaasd staan
als ze hem horen zeggen:
Breng mij naar het steegje,
breng me naar degenen wier leven is geteisterd,
breng me naar de eenzamen
en naar hen die de weg kwijt zijn.
Dat zij het horen:
ik ben je vriend,
kom naar mijn tafel,
rust hier in mijn tuin,
you will have a pardon.
En dat laatste betekent ‘vergeving’, maar ook dat je amnestie verleend wordt, een pardonregeling. De verslaggever van OOR hoorde erin dat het over vluchtelingen ging: je zult vrijuit gaan.
Take me to the alley
Take me to the afflicted ones
Take me to the lonely ones
That somehow lost their way
Let them hear me say
I am your friend
Come to my table
Rest here in my garden
You will have a pardon.
Ja, van gelijkenissen gesproken: iedere eucharistieviering is een gelijkenis van het koninkrijk van God.
Er zijn er die hier met dapper Godsvertrouwen ter communie komen, ook vandaag, die voorbij aan hun eigen lek en gebrek hun hart ophalen aan de overvloed van God. Dat is de lijn van Jochanan ben Zakkai, die de bruiloftsgasten laat zeggen: ‘Zou er iets ontbreken in het huis van de koning? Immers, in zijn huis is altijd alles aanwezig.’
Er zijn er die tot hun stomme verbazing zichzelf terugvinden in de kring rond het altaar. Dat er op hen gerekend is! Dat zij welkom zijn! Genodigd! Nee, het is niet vanzelfsprekend dat je ter communie komt. Wie had dat kunnen denken? Je verwondert je er zelf het meest over. Dat is de lijn van hoe Jezus de gelijkenis vertelde, die het gebruikelijke uitnodigingsbeleid in de wind sloeg.
Er zijn er die weten dat het altaar het draagvlak is van het diaconaat en dat ieder geloofswoord een maatschappelijke equivalent heeft. Vergeving is amnestie, en de nodiging tot het altaar is een generaal pardon. Dat is wat de redacteur van OOR vermoedde.
En ik sta er wat onhandig bij, vooral ontroerd dat the King of Jazz op de grote podia, overal ter wereld, dit geloof uitdeelt en ik het weer als nieuw hoor: Come to my table!
inleiding drs. Harry Tacken
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen