- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 277.92 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
16 juli 2017
Vijftiende zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 55,10-11; Ps. 65; Rom. 8,18-23; Mat. 13,1-(9)23(A-jaar)
Inleiding
Drie lezingen van deze zondag zijn doorspekt met een agrarische beeldspraak. In de Jesajatekst vergelijkt men de rijkdom van Gods Woord met de vruchtbaarheid die water voor het land teweegbrengt. Psalm 65 sluit daar in verzen 10-14 nauw bij aan door Gods levengevende kracht te verbeelden in natuursymboliek. Bij Matteüs staan de zaaier en (het gebrek aan) vruchten opleverende zaden centraal. Deze parabels waren/zijn hun toehoorders en lezers toevertrouwd als geschenken. Aan ons om ze ook vandaag te openen door ernaar te luisteren en ze vervolgens ook te begrijpen.
Jesaja 55 – Onvoorwaardelijke bron van leven
In Jesaja 55 vergelijkt God zijn Woord met het neerdalen van regen en sneeuw. Vaak wordt de betekenis van deze vergelijking verengd tot de effecten die regen en sneeuw teweegbrengen voor de aarde. Het water dat neerdaalt, brengt immers leven voort: de aarde wordt vruchtbaar en doet groeien; het zaad levert op zijn beurt werk voor de zaaier en voedsel voor mensen op. De kern van de vergelijking tussen Gods Woord en het neerdalen van regen en sneeuw zit volgens mij echter in de onvoorwaardelijkheid waarmee ze geschieden. Regen en sneeuw kunnen niet anders dan neerdalen; ze kunnen niet ophouden met vallen. Ze geven zich onvoorwaardelijk. Dat is wat God ook met zijn Woord wil doen: een onvoorwaardelijk geschenk zijn dat leven voortbrengt. Hierin laat hij ten diepste blijken hoe gratuit zijn liefde is voor allen.
Men kan zich afvragen over welk goddelijk Woord Jesaja het hier precies heeft. Wellicht heeft Gods Woord in deze context specifiek betrekking op het visioen dat God zijn volk voorhoudt. Jesaja 55 vormt het slothoofdstuk van wat men typeert als Deutero-Jesaja (Jes. 40–55). Deze teksten zouden tijdens de Babylonische ballingschap gecomponeerd zijn. Het is niet duidelijk vanuit welke context: sommigen veronderstellen dat ze in het land van ballingschap zijn geschreven, anderen vermoeden dat hier ook de uitgedunde bevolking die na de ballingschap achterbleef in Juda aan het woord kan zijn. In elk geval gaat het om een ontredderde bevolking, wier tempel verwoest is en wier volksgenoten verspreid over de wereld leven. Jesaja roept op tot een spirituele opstanding van een volk dat zijn vertrouwen in jhwh kwijt is. God belooft zijn volk immers dat hij zijn nabijheid onvoorwaardelijk zal blijven aanbieden en dat dit niet vruchteloos zal zijn voor hun eigen leven. Te meer nu het lijden van de ballingschap hun leven doorkruist, wil de auteur van Jesaja het Israëlitische volk aanmoedigen tot vertrouwen in Gods barmhartigheid.
Matteüs 13 – De weg van de zaaier
De oudtestamentische Jesajatekst helpt om het welgekende verhaal uit de evangelielezing vanuit een ander perspectief te lezen. Meestal identificeert men de zaaier onmiddellijk met Jezus en staan de verschillende plaatsen waarop het zaad terecht komt symbool voor de verschillende reacties die Gods Woord bij mensen teweegbrengt. Zondermeer is dit een belangrijke interpretatiesleutel in de parabel. Het is ook de uitleg die Jezus aan de leerlingen meegeeft in verzen 18-23. Het zaad dat op het pad terecht komt en door vogels wordt opgegeten, staat symbool voor mensen die Gods Woord wel horen, maar er niets mee doen. Daarnaast zijn er anderen die het Woord met vreugde aannemen, maar hun hart blijkt toch eerder te gelijken op rotsgrond waarin het zaad onvoldoende wortel kan schieten. Matteüs doelt hiermee op hen die hun geloof afvallig worden te midden van de vele onderdrukkingen en christenvervolgingen. Nog ander zaad komt tussen de distels terecht, verwijzend naar hen die Gods Woord laten verstikken door wereldse bekommernissen. Enkel het zaad dat in goede aarde terecht komt – dat is bij diegenen die Gods Woord horen én begrijpen – slaagt erin menigvoud vruchten voort te brengen.
Door een eenzijdige focus op het zonet verhaalde perspectief komt er echter een ander belangrijk element in het verhaal in de schaduw te staan. Indien men enkel oog heeft voor de vruchten die het zaad van de zaaier al dan niet voortbrengt, wordt de weg die de zaaier aflegt uit het oog verloren. Niet enkel de tegenslagen die de zaaier ontmoet – en in het bijzonder de opbrengst van weinig vruchten in verhouding tot het aangeleverde zaad – zouden in het oog moeten springen. Feit is dat de zaaier blijft zaaien. Net zoals in de lezing uit de profeet Jesaja zit er iets onvoorwaardelijks in het pad dat de zaaier bewandelt: hij blijft geven, ondanks de vaststelling dat niet al het gestrooide zaad vruchten voortbrengt. In tegenstelling tot wat men zou kunnen verwachten, raakt de zaaier niet ontmoedigd. Hij houdt niet op met zaaien wanneer het aan het begin van zijn weg tegenvalt. Meer nog, doorheen de weg die hij aflegt wordt duidelijk dat het precies de onvoorwaardelijkheid van zijn verspillend zaaien is, die uiteindelijk leven mogelijk maakt voor allen. Indien hij niet was blijven zaaien, was hij misschien nooit terecht gekomen bij die ‘goede aarde’, die veelvoudig vrucht oplevert.
Hoor en begrijp
Niet alleen de auteur van de Jesajaperikoop wil het vertrouwen in de onvoorwaardelijke nabijheid van God sterken. Ook Matteüs wil een boodschap meegeven. Hij nodigt zijn toehoorders uit om in de voetsporen van de zaaier te treden en in Gods naam onvoorwaardelijk te blijven geven. Het koninkrijk der hemelen zal hier en nu gestalte krijgen wanneer mensen niet ophouden te zaaien totdat deze zaden vrucht dragen. In die zin is ook de op het eerste zicht vreemde en exclusieve zin in vers 12 te begrijpen: ‘Want aan degene die heeft, zal gegeven worden, en wel overvloedig. Maar aan degene die niet heeft, zal zelfs nog ontnomen worden wat hij heeft’. Hij of zij die heeft – dat is: hij of zij die de geheimen van het koninkrijk der hemelen kent – is degene die blijft zaaien tot het zaad vrucht draagt en aan wie bijgevolg uiteindelijk gegeven zal worden. Dit vraagt echter om profetische kwaliteiten, waarbij men opmerkzaam is, ziet wat voor anderen onzichtbaar is, hoort wanneer anderen doof zijn en begrijpt wat aan vele harten ontsnapt. Wie daaraan voorbij gaat, zal het koninkrijk der hemelen niet ontdekken en zal zichzelf misschien verliezen in al te wereldse bekommernissen. Daar waar mensen zich onvoorwaardelijk aan elkaar blijven geven, kunnen ze echter op het spoor komen van de gratuïteit van Gods liefde en kan het koninkrijk der hemelen hier en nu reeds voor een stukje werkelijkheid worden.
Romeinen 8,18-23
Zie: S.M.J.M Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 75-83.
Preekvoorbeeld
God zaait het woord van zijn koningschap in onze harten, aldus Jezus. Welnu, met die gelijkenis heeft Jezus wel een heel bijzondere, ja bijna verbijsterende verrassing in petto. Maar sta me toe eerst nog even terug te gaan naar de eerste lezing. Daar is God zelf aan het woord. Hij moet zich verdedigen tegen mensen die zeggen: ‘God kan nog zulke mooie dingen zeggen, maar daar komt toch niks van terecht. Net zoals politici in verkiezingstijd: prachtige beloften in het vooruitzicht stellen, maar als ze eenmaal gekozen zijn: ho maar!’
Hoe kwamen de mensen in die tijd ertoe zo over Gods woord te denken? Ze zaten in ballingschap. Ze waren zo’n veertig, vijftig jaar tevoren in Israël gevangen genomen en weggevoerd naar Babylon. Daar werden ze uitgebuit als slaven in dienst van de hoge heren. Zo’n veertig, vijftig jaar lang. En dat, terwijl God had beloofd dat hij naar zijn volk zou omzien; dat hij voor ze op zou komen... Nou, mooi niet dus. Nee, je kon wachten tot je een ons woog, maar van Gods mooie beloften kwam mooi niks terecht.
Aan die mensen mag de profeet namens God gaan zeggen: ‘Mijn woord doet wat het zegt. Zoals regen en sneeuw eerst de aarde bevruchten, zodat er iets nieuws kan groeien, zo doet mijn woord dat ook. Let maar op.’
De geschiedenis heeft uitgewezen dat God gelijk had. Uiteindelijk is zijn volk bevrijd en naar het eigen land, Israël, teruggekeerd. Niet meteen. Niet op het moment dat het volk wou. Het moest leren wachten... leren hopen en geloven... leren bidden en uitzien naar het moment. Want dat hopen en geloven zelf verandert al je houding. En het krijgen wat je hoopt en gelooft, is dan de kers op de taart.
Bijna altijd zitten wij veeleer in een situatie waarin we nog aangewezen zijn op hopen, geloven en bidden, en ervan uitgaan dat we ooit zullen krijgen waarnaar we verlangen. In die tussentijd leven we achter ons verlangen aan. En dat te midden van een wereld waar het nog niet goed is. Zo zijn hopers, gelovers en bidders degenen die uiteindelijk de wereld anders, beter maken. Omdat zij hun eigen verlangen serieus nemen en dat kiezen als de leidraad van hun leven. Tegen alle andere krachten in.
In de tweede lezing spreekt Paulus over de pijn van het wachten. Dat je zit te bidden en te smeken tot je een ons weegt, maar er gebeurt niks. Hij zegt: ‘Ga ervan uit..., geloof: het nieuwe is op komst. Vergelijk het met barensweeën bij een moeder die op het punt staat een kind te krijgen. Dat baren zelf is vaak een uiterst pijnlijk gebeuren. Maar als het nieuwe leven er is, weegt dat op tegen alle pijn die je er voor over hebt gehad.’ Dat is de situatie van gelovige mensen. Zij zien uit naar een wereld waar het voor iedereen goed wonen is. Nou, kijk om je heen. Zo ver is het nog lang niet. Toekomstmuziek. Maar desondanks verlangen ze er toch naar. En nemen hun verlangen serieus. Kiezen dat verlangen als koers voor hun leven. Vaak gaat dat gepaard met de pijn dat ons verlangen nog steeds niet vervuld is... Maar het is – letterlijk – de moeite waard.
In het Evangelie komt ook Jezus te spreken over het woord van God. Hij komt als het ware terug op het woord van de profeet uit de eerste lezing. Zoals gezegd: daar heeft hij voor u en mij een bijzondere verrassing in petto. Hoezo? Hij zegt: ‘God zaait het woord van zijn koningschap in onze harten. Daar zou het moeten ontkiemen, wortel schieten, opgroeien en vrucht voortbrengen.’ Waar slaat die beeldspraak op? God nodigt u en mij uit hem als koning te beschouwen. Zo leert Jezus ons zelfs bidden: ‘Uw koninkrijk kome.’ Misschien is het toch beter te spreken van Gods koningschap: ‘Uw koningschap kome.’ U, God, zou onze koning moeten zijn. Iedereen zou u als koning moeten dienen. En dan? Dan zou iedereen doen waarmee deze koning, God, het liefste gediend is. Waarmee wil God gediend zijn? Met naastenliefde, barmhartigheid, vergevingsgezindheid. Stel u voor: heel het ambtenarenapparaat in dienst van de naastenliefde, de barmhartigheid en de vergevingsgezindheid. Heel het politieapparaat in dienst van de naastenliefde en de barmhartigheid. Heel het bedrijfsleven in dienst van de naastenliefde en de barmhartigheid. Heel het onderwijs... Stel je voor. Uw koningschap kome.
Welnu, zegt Jezus, dat woord van Gods koningschap, van het verlangen naar Gods koningschap: dat is in uw en mijn hart uitgezaaid. Nu maar zien, wat ervan terecht komt. Dat hangt af van de grond waar het op terecht is gekomen. Dat hangt af van ons. Van uw en mijn bereidheid om dat verlangen serieus te nemen en er werk van te maken. Dat verlangen komt van God....
Hoort u dat? Die verlangens in mij: dat het beter zou moeten gaan in onze wereld... beter zou moeten gaan met mensen die het slecht hebben... beter zou moeten gaan in mijn persoonlijk leven, met name als het gaat over de missers in mijn leven, de momenten dat ik anderen verdriet doe of heb gedaan: dat verlangen is de taal waarvan God zich bedient. Dat is zijn woord, persoonlijk aan u en mij gericht. Dat is de eerste verrassing. Hoe vaak zeggen mensen dat ze zich bij God niets kunnen voorstellen; dat hij zwijgt. Hoe vaak wordt er in ernstige situaties niet gezegd: ‘Waar blijft God nou?’ Welnu, zegt Jezus: Hij is er. Je herkent hem in je eigen diepste verlangens. Zo is hij aanwezig. Neem je verlangens serieus en leef ernaar. Dan zul je eens zien.
Maar daarin schuilt meteen de tweede, nog verbijsterender verrassing. Als ik niet op mijn verlangen inga, komt er van dat koningschap van God dus niets terecht. Dan is – althans wat mij betreft – God geen koning in onze wereld. Met andere woorden: God maakt zijn koningschap mede van mij afhankelijk. Of beter gezegd: Hij heeft ook mij nodig om zijn koningschap in onze wereld mede tot stand te brengen. Zo hoog slaat hij u en mij aan.
Onvoorstelbaar. Adembenemend. Iets om nog eens over na te denken.
inleiding dr. Valérie Kabergs
preekvoorbeeld drs. Dries van den Akker SJ