- Versie
- Downloaden 43
- Bestandsgrootte 204.89 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
2 juli 2017
Dertiende zondag door het jaar
Lezingen: 2 Kon. 4,8-11.14-16a; Ps. 89; Rom. 6,3-4.8-11; Mat. 10,37-42 (A-jaar)
Inleiding
2 Koningen 4,8-11.14-16a
Geheel 2 Koningen 4 cirkelt rond het thema leven en dood waarbij Elisa, opvolger van de profeet Elia, een belangrijke rol speelt. Elisa laat zien dat hij niet alleen spreekt namens de Eeuwige maar daadwerkelijk ingrijpt als dat nodig is.
Aan het begin van dit hoofdstuk staat de geschiedenis van Elisa en de arme weduwe. Hij schenkt haar de kruik met de niet aflatende stroom olie zodat zij haar schulden kan betalen en haar kinderen kan behouden (2 Kon. 4,1-7). Het slot van dit hoofdstuk bevat de verhalen over de dood in de pot (vv. 38-41) en de broodvermenigvuldiging (vv. 42-44).
In de lezing van vandaag gaat het niet over een arme weduwe zoals boven verteld, maar over een rijke vrouw. De arme weduwe deed een beroep op Elisa, de rijke vrouw daarentegen biedt hem haar gastvrijheid aan. Zij nodigt hem met aandrang uit om bij haar thuis ‘brood te eten’, zoals er letterlijk staat. Zij doet dat niet zomaar. Zij wil heel graag haar brood delen met Elisa vanuit het besef dat hij een heilige man Gods is. Daarom wil zij dat hij bij haar thuis vertoeft en schenkt zij hem buitensporige gastvrijheid. Want zij vraagt haar man om ter wille van de heilige man Gods hun huis uit te breiden, speciaal voor hem een kamer erop te zetten en hem van het noodzakelijke te voorzien zodat hij kan komen en gaan wanneer hij wil. Die aparte kamer heeft alles te maken met de heiligheid en de daarmee verbonden rituele reinheid van Elisa, die niet aangetast mochten worden. Mogelijk is dat die aparte kamer daarom uit praktische overwegingen boven op het dak van het huis werd gebouwd. Het zou ook kunnen staan voor een zich toevertrouwen en overgeven aan dat waarvoor de profeet staat en waarnaar hij als profeet verwijst. Tegelijkertijd zou het een teken kunnen zijn van de eerbied van de vrouw voor Elisa, een teken ook van de vrijheid die zij hem laat om zichzelf te zijn, om man van God te zijn.
Als dank biedt Elisa haar zijn diensten aan zoals hij dat eerder deed bij de arme weduwe. Zo wil hij wel een goed woordje voor haar doen bij de koning of bij de legeroverste. Ze heeft het niet nodig en zegt dat ook. Haar gastvrijheid is gratis, niet berekenend, puur, zuiver, ingegeven door het besef van zijn heiligheid. Via zijn knecht hoort Elisa dat zij kinderloos is, een groot verdriet, zonder kinderen verdwijnt je naam immers van de aardbodem. Daarop belooft Elisa haar een zoon, hoewel haar man al oud is (vv. 8-17). Ondanks haar ongeloof – hier eindigt de lezing van vandaag – wordt het kind geboren en zo brengt de profeet de zegen van nieuw leven tegen alle natuurwetten in. Het verhaal gaat verder, het kind wordt op een gegeven ogenblik ziek, sterft en de vrouw legt het op het bed van Elisa. Ze gaat meteen naar Elisa en zegt: ‘Mijn heer, heb ik u soms om een zoon gevraagd? Heb ik u niet gezegd: u moet me niets voorspiegelen?’ Daarop stuurt Elisa zijn knecht, maar zij staat erop dat hijzelf meegaat. Haar vasthoudendheid redt het leven van haar kind, want hoewel de knecht onverrichter zake terugkomt, weet Elisa het kind na tot de Eeuwige te hebben gebeden, weer tot leven te wekken (vv. 18-37).
Door de profeet, een ‘heilige man Gods’, te ontvangen, zal de vrouw ook zelf ontvangen, wat zij tevoren niet had kunnen bevroeden. Zij heeft gegeven en ontvangen, óók verloren, maar door vertrouwen en volharding opnieuw ontvangen, nieuwe toekomst gekregen.
Romeinen 6,3-4.8-11
Zie: S.M.J.M Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 75-83.
Matteüs 10,37-42
In Matteüs 10, de zogeheten zendingsrede, stelt Jezus de twaalf apostelen aan en rust hen toe met kracht om onreine geesten uit te drijven en zieken te genezen. Vervolgens zendt hij hen uit om de blijde boodschap van het koninkrijk dat ophanden is, te verkondigen. Hij geeft hun de nodige gedragsregels en waarschuwt hen uitdrukkelijk voor de gevaren die hun opdracht met zich meebrengt. Een groot gedeelte van deze rede van Jezus is gewijd aan de verwerping van de leerlingen, waarbij gevangenis en dood tot de reële mogelijkheden behoren (10,16-36). Maar dat moet de leerlingen niet afschrikken en Jezus bemoedigt hen zeer. ‘Wees niet bang’, lezen we hier dan ook herhaaldelijk.
Het hart van de zendingsrede wordt gevormd door de verzen 24-25 waarin de relatie tussen leerling en leermeester centraal staat. Het doel dat de leerling nastreeft, is te worden als zijn leermeester en dat vergt radicale keuzes zoals Jezus hun die zelf voorgeleefd heeft. Dat kan zelfs een keuze tussen Jezus en de naaste familie betekenen. Matteüs is principieel voorstander van liefde voor de gezinsleden, zie bijvoorbeeld 15,3-6 en 19,19, maar het gaat erom wie de leerling het meeste liefheeft. Vandaar dat Jezus zegt dat hij scheiding brengt, de keuze voor of tegen hem met alle gevolgen van dien. Wie worden wil als Jezus, moet zijn kruis opnemen. Hij is gewaarschuwd, hij weet hoe het Jezus is vergaan. En toch wordt dit van de leerling gevraagd, vandaar de diverse voorbeelden van leerlingen die de leermeester al dan niet waardig zijn of ook, het al dan niet van gelijke waarde zijn als hun leermeester (10,10.11.132.37.38). In noodsituaties moeten zij kiezen voor of tegen Jezus. Dat kan heel ver gaan en de liefde voor Jezus is het criterium daarbij. Dit alles met het doel zoveel mogelijk gelijk te worden aan de leermeester, hem waardig te zijn.
De leerling die Jezus waardig is, is het ook waard dat anderen in zijn levensbehoeften voorzien. En zo sluiten de laatste woorden van het Evangelie naadloos aan bij de eerdere lezing uit het tweede Koningenboek. Tevens grijpen zij terug op de verzen 1-16 van dit hoofdstuk. Ze zijn bedoeld om de zogeheten ‘kleinen’ te bemoedigen, dat zijn hier de leerlingen van Jezus, de twaalf apostelen die zonder geld en goed maar mét kracht en met de blijde boodschap de wereld worden ingestuurd, maar uiteindelijk gaat het om elke leerling van Jezus.
Tegelijkertijd zijn ze bedoeld voor degenen die hen gastvrij opnemen en die een rijkelijke beloning wacht: ‘Wie u opneemt, neemt mij op; en wie mij opneemt, neemt hem op die mij gezonden heeft. Wie een profeet opneemt, omdat het een profeet is, zal ook het loon van een profeet ontvangen…’ (10,40v; vgl. 10,10.14). Een profeet is een gezondene van God die spreekt namens God. Opnemen, ontvangen, betekent horen naar de woorden die zij spreken en zo Jezus zelf, God zelf, ontmoeten. De vertegenwoordiger van een persoon is in de joodse traditie immers als de persoon zelf. Evenals in de eerste lezing staat ook hier gastvrijheid centraal, ook hier niet willekeurig en om welke reden dan ook, maar het gaat om gastvrijheid tegenover de leerlingen ter wille van Jezus. Die gastvrijheid wordt beloond met nieuwe toekomst, het koninkrijk der hemelen. De ‘kleinen’ – in het normale spraakgebruik de sociaal lagere groepen alsook kinderen – worden hier in één woord genoemd met profeten en rechtvaardigen, leerlingen van Jezus worden zodoende in de lijn van de profeten van Israël geplaatst.
Dat de praktijk soms weerbarstiger is dan de theorie, blijkt uit de Tweede Brief van Johannes, waar gewaarschuwd wordt voor dwaalleraren: ‘Als iemand bij u komt en deze leer niet brengt, ontvang hem dan niet in uw huis en heet hem niet welkom. Want wie hem welkom heet, deelt in zijn slechte daden’ (vv. 10-11).
Preekvoorbeeld
Misschien hebben wij allemaal wel al eens ondervonden dat we voor moeilijke keuzes komen te staan, als we Jezus willen volgen. Het is niet altijd gemakkelijk in zijn voetstappen te gaan. Leven in overeenstemming met zijn boodschap kan veeleisend zijn. En je maakt jezelf er niet altijd populair mee. Neem nog maar de herhaalde oproep van Jezus om mensen te respecteren, ook als ze grondig ánders zijn of grondig van ons verschillen. Dat gaat niet vanzelf. Maar wat we vandaag Jezus horen zeggen, lijkt toch al te kras: Wie meer van zijn vader of moeder houdt dan van mij, is mij niet waard; en wie meer houdt van zijn zoon of dochter dan van mij, is mij niet waard.
Wat bezielde Jezus toch om ons zo tegen de borst te stoten? Gaat het er dan werkelijk om ofwel je vader en moeder en je zoon of dochter graag te zien, ofwel Jezus? Dan is ons antwoord vlug klaar. Maar daar gaat het Jezus niet om. Jezus heeft veeleer een positieve boodschap: Natuurlijk houden jullie van je vader of moeder, van je zoon of dochter. Maar ik zou willen dat jullie even veel van mij houden.
Dat is natuurlijk ook niet niets. Maar Jezus vindt het nodig klare taal te spreken. Tot de menigte die naar hem komt luisteren, zegt hij: ‘Wacht eens even. Beseffen jullie wel goed waar je aan begint? Tot mijn beweging treed je niet toe, zoals je lid wordt van een of andere vereniging. Bij mij kan je geen papieren lid zijn. Nee, mij volgen en ijveren voor het koninkrijk van God is niet iets waar je aan meedoet als het je goed uitkomt, als je eens tijd hebt na zoveel andere activiteiten die al je aandacht opeisen.’
Jezus is duidelijk, je kan er niet met een half hart bij zijn. Hem navolgen is een heel diepe band met hem aangaan, die niet moet onderdoen voor de liefde voor je vader of moeder, je zoon of dochter. En dat kleurt ons héle bestaan…
Dat blijft radicale taal. Eén ding is alvast duidelijk. We horen Jezus zeggen dat christen-zijn staat of valt met onze genegenheid voor hem. Dat zouden we wel eens kunnen vergeten. En je kan ook je christen zijn niet beperken tot een stukje van je leven. Waarom niet? Omdat je dan juist heel veel verliést! Denk maar aan de vrede die je ervaart, wanneer woorden van Jezus heel veel zin aan je leven geven; of wanneer je kan geloven in de toekomst die hij ons belooft tot over de grenzen van onze dood. En denk maar aan de vreugde en de innerlijke vrijheid die je vervullen, als je in je leven plaats maakt voor anderen. Wie openstaat voor een ander en zich tot de naaste maakt van een ander, wordt er zelf gelukkiger door. En daar vaart iederéén wél bij.
Zo opent Jezus met zijn radicale woorden toch heel wat perspectief. Maar zijn boodschap gaat regelrecht in tegen het vele onrecht dat mensen elkaar aandoen, tegen pesterijen en het eindeloos geroddel of het elkander kleineren en doodzwijgen. Wie tegen zoveel onmenselijkheid in verzet komt en zijn nek uitsteekt, ondervindt al vlug dat het haar/hem niet in dank wordt afgenomen. Dan wordt je een kruis opgelegd. Maar dat is een lijden omwille van Jezus. En wie dat doet ondervindt wat we hem hoorden zeggen, dat wie zo zijn kruis opneemt en zijn leven verliest omwille van mij, het zal behouden.
Zijn kruis opnemen betekent alleszins niet dat ik het mezelf moeilijk moet maken en er voortdurend op uit moet zijn om zoveel mogelijk af te zien. Naast het kruis dat ons door anderen wordt opgelegd omdat we Jezus volgen, moedigt hij ons aan dat we onszelf aanvaarden met al onze tegenstrijdigheden, met onze sterke en minder sterke kanten, met onze behoefte aan erkenning en succes, aan aandacht, bezit en macht. Hij wil dat we onszelf kennen en ons verzoenen met ons leven, want we zijn eraan vastgenageld. Als we die tegenstrijdigheden in ons aanvaarden, dan laten we het oppervlakkige ‘ik’ los en is de kans groot dat we bij ons ware ‘ik’ komen. Want ‘het kruis maakt ons ruim, wanneer we het op ons nemen. En het maakt ons open’ (Anselm Grün).
Dan komt nieuw leven tot stand en scheppen we toekomst voor elkaar. Dat wordt treffend uitgebeeld in het verhaal over de profeet Elisa. Hij mocht genieten van de gastvrijheid van die vrouw in Sunem, omdat hij een ‘heilige man van God’ is. Voor haar is hij iemand die het Woord van God spreekt. In hem liet zij het Woord van God bij haar thuis komen. En zo maakt zij veel leven mogelijk. Om dat beeldrijk uit te drukken, eindigt het verhaal met een belofte van de profeet: Volgend jaar zult u een zoon aan uw hart drukken.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld Paul Heysse