- Versie
- Downloaden 31
- Bestandsgrootte 214.56 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 11 februari 2021
26 maart 2017
Vierde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: 1 Sam. 16,1b.6-7.10-13a; Ps.23; Ef. 5,8-14; Joh. 9,1(.6-9.13-17.34-38)-41 (A-jaar)
Inleiding
Samuël, geliefd bij zijn Heer,
profeet van de Heer, stelde het koningschap in
en zalfde leiders van zijn volk.
(Sirach 46,13).
Profetenlezing: 1 Samuël 16,1-13
In Samuël 15 lezen wij dat koning Saul wordt verworpen, omdat hij het woord van JHWH heeft verworpen (v. 26). Het koningschap is van Saul losgescheurd en JHWH geeft het aan een ander die beter is dan hij (v. 28).
In onze perikoop wordt een van de zonen van Isaï uit Betlehem tot (messiaanse) koning gezalfd. Ofschoon het een hachelijk experiment is om koning te zijn op de wijze waarop God koning is (Ps. 72; 1 Sam. 8,1-22; Deut. 17,14-20), waagt JHWH een nieuwe poging. Hij heeft er fiducie in dat het nu wel kan lukken. Hij blijkt een groot vertrouwen te hebben in zijn mensen.
JHWH roept Samuël op om niet langer te treuren over Saul die hij verworpen heeft. Ook hij moet een punt zetten achter het mislukte koningschap van Saul (16,1; 1 Sam. 15,35).
Zoals JHWH erin voorzag (providebit) dat Abraham een offerdier kreeg om in plaats van zijn geliefde zoon Isaak te offeren (Gen. 22,8), zo zal hij er nu in voorzien dat er een nieuwe koning komt (16,2). Met een hoorn vol olie moet Samuël naar Isaï in Betlehem gaan (Jes. 11,1): uit een van zijn zonen zal JHWH een koning kiezen. Omdat Samuël doodsbang voor Saul is, stelt JHWH hem voor om een list te gebruiken. Hij moet een kalf meenemen om samen met Isaï en zijn familie een offermaaltijd ter ere van de Heilige te houden. Tijdens deze viering moet de profeet Samuël de man van Gods keuze tot koning zalven. Samuël geeft zijn verweer op en gaat naar Betlehem (16,2-4a).
De oudsten van Betlehem komen Samuël geschrokken tegemoet. Zij vragen hem of zijn komst vrede brengt. Samuël zegt hen: ‘niets dan vrede!’ ‘Ik ben gekomen om tot de Heilige te naderen om Hem te heiligen met een kalf en gebeden en samen de maaltijd te vieren.’ Samuël nodigt hen en Isaï en zijn familie uit om zich te heiligen voor deze viering (16,4b-5).
Tijdens de offermaaltijd ziet Samuël Eliab. Hij lijkt op Saul (1 Sam. 9,2), hij zal dus wel de nieuwe gezalfde van JHWH zijn. Maar God wil hem niet, want hij kijkt niet zoals een mens naar de ogen, maar naar het hart (1 Kon. 8,39; Ps. 7,10). Kijkend naar het hart (de kern van het bestaan) kiest JHWH in vrijheid zijn gezalfde. Hij kiest geen van de zeven zonen van Isaï die aan de viering deelnemen uit (16,6v). Heeft Isaï na deze volheid (zeven) aan zonen nog een andere, een nakomertje? Waarom mocht hij niet aan de feestmaaltijd deelnemen?
De jongste, de ontbrekende, de achtste die de schapen hoedt, moet achter de schapen vandaan gehaald worden. De laatste zal de eerste worden, deze wereld omgekeerd ! De jongste van Isaï lijkt op Jozef, de lieveling van Jakob (Gen. 37,2-4; 49,22-26); ook hij is mooi en welgebouwd (Gen. 39,6). Evenals Mozes wordt hij achter de kudde vandaan gehaald (Ex. 3,1.l0) om Gods volk voor te gaan (vgl. Am. 7,14v) Deze jongste herder is het, deze moet Samuël zalven (1 Sam. 17,12-14). Masjach (‘zalven’) houdt verband met masja (‘uit het water trekken’). Het zalven of overgieten met olie die zich niet met water mengt, is een symbool voor het scheiden of afstoten van het lagere. Door het zalven met olie wordt iemand aan God toegewijd en toegerust voor een bijzondere opdracht: de koning (1 Sam. 10,1), de hogepriester (Lev. 8,10), de profeet (Jes. 61,1).
Te midden van zijn broers zalft Samuël David (= lieveling) met olie, en de geest van JHWH rust op hem (2 Sam. 23,1-7; Jes. 11,2; 61,1). JHWH heeft weer een messiaanse koning (16,8-13; Sir. 47,1-12; Ps. 151 lxx). ‘Na Samuël trad Natan op, hij profeteerde ten tijde van David. Zoals het vet wordt afgezonderd van het vredeoffer, zo werd David afgezonderd van het volk van Israël… Bij al zijn daden dankte hij de Heilige, de Allerhoogste, met een lofprijzing, met heel zijn hart bezong hij zijn maker en had hij hem lief… De Heer sloot een koninklijk verbond met hem en gaf hem een luisterrijke troon in Israël’ (Sir. 47,1v.8.11b).
Brievenlezing: Efeziërs 5,8-14
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Evangelielezing: Johannes 9,1-41
In de schaduw van het tempelgebouw (8,59) ziet Jezus een mens die vanaf zijn geboorte blind is. Onze perikoop is een parabel over zien en niet-zien. Zestien keer komt zien voor. Acht keer is er sprake van mens, vijf keer wordt Jezus bedoeld en drie maal de mens die blindgeboren is.
Jezus ziet met de ogen van God (Ps. 139,16; 113). Zoals God de ellende van de Israëlieten ziet, met hen begaan is (Ex. 2,24; 3,7) en naar het hart ziet (1 Sam. 16,7), zo ziet Jezus de mens die blindgeboren is. Hij wordt in zijn hart door deze mens geraakt (9,1) en zalft zijn ogen niet met olie (1 Sam. 16,13), maar met slijk (Gen. 2,7).
De blindgeborene wordt opnieuw geschapen: na een bad ziet deze mens voor het eerst! In deze herschapen mens komt aan het licht dat Jezus het licht van de wereld is (1,4v; 8,12), in hem wordt Gods bevrijdende scheppingskracht zichtbaar.
Deze blindheid is een gemankeerde schepping die niets met de zonde van de ouders of van de blindgeborene te maken heeft (Jer. 31,29v; Ez. 18,20-23). Op deze sabbat, waarop gevierd wordt hoe de mens en heel de schepping bedoeld zijn, breekt dankzij Jezus het messiaanse rijk aan: blinden tasten niet langer langs de muren, maar zien (9,l-7; Jes. 59,10; 42,7).
Buren en bekenden van de genezen bedelaar kunnen hun ogen niet geloven. ‘Ik ben het echt. Iemand die Jezus heet, maakte wat modder, streek die op mijn ogen en toen ik mij gewassen had, kon ik weer zien!’ Omdat hij niet weet waar Jezus is, brengen zij hem naar de Farizeeën (9,8-12).
Deze Farizeeën houden er een zeer strike opvatting op na over het onderhouden van de sabbat. Zijn zij vergeten dat de sabbat bestemd is om te gedenken waarvoor de schepping bedoeld is? Dat deze mens herschapen is (tof gemaakt) houdt hen minder bezig dan een bepaalde regelgeving rond de sabbat. Die Jezus kan niet van God komen, want hij gedenkt de sabbat niet. Zij komen er niet uit en vragen daarom aan de genezen blinde wat hij van Jezus vindt: ‘Hij is een profeet’, zegt de weer ziende mens (9,13-17).
Deze Farizese Joden blijven ziende blind en gaan nu de ouders ondervragen. Deze houden zich uit angst voor hen op de vlakte. Want zij willen niet de indruk wekken dat zij in Jezus de Messias (h)erkennen en daarom uit de synagoge verbannen zouden worden. Hun zoon is oud genoeg om zelf antwoord te geven (9,18-23).
De Farizeeën gaan de genezen man opnieuw ondervragen. Zij houden Jezus voor een zondaar. Of Jezus een zondaar is, weet de blindgeborene niet, maar wat hij wel weet, zegt hij onomwonden: ‘Hij heeft mij ziende gemaakt, God luistert niet naar zondaars (Jes. 1,15; Ps. 66,18), maar wel naar mensen die ontzag voor Hem hebben en zijn wil doen: deze mens moet wel van God komen.’ De Farizeeën beschouwen zichzelf als leerlingen van Mozes (kenners van de Thora) en beschuldigen de genezene ervan dat hij een leerling van Jezus is en van zijn geboorte af een grote zondaar is. Omdat zij geen weerwoord meer hebben gooien ze hem eruit en verbannen hem uit de synagoge (9,22-34).
Jezus, de goede herder (10,11), zoekt de verbannen man op en vindt hem terug. Hij nodigt hem uit om in de mensenzoon te gaan geloven. De ziende geworden mens zegt op grond van zijn ontmoeting met Jezus: ‘Ik geloof, Heer!’, en hij werpt zich voor Jezus in aanbidding neer (9,35-38).
Jezus vat zijn ontmoeting met de mens die blind geboren was en nu ziende is, samen met het oog op de aanwezige Farizeeën. De niet-zienden zullen zien en de zienden zullen blind worden. Wie beweert ziende te zijn terwijl hij (ver)blind is, zit gevangen in zijn zonde (9,39vv). Niet de blindgeborene is geëxcommuniceerd, maar deze Farizeeën hebben zichzelf verbannen voor Gods licht. Zij zijn ziende blind. De blindgeboren mens is gaan zien dat Jezus het licht van de wereld is, dat hij een man Gods is, een goede herder (1 Sam. 16; Ps. 23), de mens(enzoon) in wie Gods messiaanse rijk doorbreekt: bevrijding voor de schepping zoals deze bedoeld is. Gezien worden met Gods ogen.
Hij die de blinden weer liet zien,
hun ogen kleur liet ondervinden
is zelf het licht dat ruimte geeft:
ons levenslicht, de Zoon van God.
(Henk Jongerius, Liedboek 534:1)
Literatuur
De Bijbel cultureel, Zoetermeer 2009, 151-160 (David)
J. Goedegebuure, De Schrift herschreven. De bijbel in de moderne literatuur, Amsterdam 1993, 44-58
Henk Janssen OFM, ‘Psalm 22 en 23 – De Goede Herder’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Rouwvieringen, Vught 2011, 38-40
Henk Janssen OFM, ‘Van feestdag naar feestdag. De sjabbat, een paleis in de tijd’, in: Franciscaans Leven-6, 98 (december 2015) 244-250.
Guus Kuijer, De Bijbel voor ongelovigen-4, Koning David en de splitsing van het rijk, Amsterdam 2015
Preekvoorbeeld
Ook op deze vierde zondag van de Veertigdagentijd hebben we in het Johannesevangelie gelezen. Dit keer het negende hoofdstuk, dat in zijn geheel gewijd is aan de genezing van een man die al blind is vanaf zijn geboorte. In de eerste zin van het Evangelie vandaag hoorden we dat Jezus in het voorbijgaan een blinde zag. In het voorbijgaan (Joh. 9,1). Niet waar het gebeurde of wanneer Jezus dit wonder deed. Het lijkt erop dat de evangelist alleen geïnteresseerd is in de beweging, in het gáán van Jezus.
We ontmoeten een arme man, die al jaren op dezelfde plek zit om al bedelend aan de kost te komen. Zoals dat ook bij óns gaat wanneer je bij de supermarkt iemand tegenkomt die de daklozenkrant verkoopt: je zíet de man wel vanuit een ooghoek, maar er is alleen af en toe eens iemand die bij hem stilstaat, een praatje maakt en wat kleingeld geeft. Meestal hebben we haast! En wie weet heeft die man het helemaal niet nodig eigenlijk. Heeft hij wel eens gewerkt, heeft hij dit lot niet aan zichzelf te danken?
Jezus ziet de blinde man en blijft staan. Daarom blijven ook de leerlingen staan en ze kijken de man aan, maar met een heel andere blik dan Jezus. Voor de leerlingen wordt de man aanleiding tot discussie. Net als voor òns vaak: we gaan gissen naar de oorzaak van iemands ellende en vergeten intussen de harde werkelijkheid. En net als bij ons gaat het om een in onze ogen belangrijke kwestie: Rabbi, wie heeft gezondigd, hijzelf of zijn ouders, dat hij blind geboren werd (v. 2). Volgens de heersende moraal kwam het ongeluk altijd als gevolg van de zonde. God strafte de mens naar de mate waarin deze gezondigd had. En, laten we maar eerlijk zijn, die denkwijze heeft zich de eeuwen door gehandhaafd ook in de mentaliteit van vele christenen. Tot op de dag van vandaag kun je horen dat deze of gene ziekte een straf van God is. Aids is dan bijvoorbeeld de ziekte waarmee God het zondige gedrag van homo’s zou willen straffen. En hoeveel mensen vragen zich als er kanker bij hen wordt geconstateerd, of een andere ziekte, niet vertwijfeld af waar ze dat aan ‘verdiend’ hebben! Waarom God hen niet voor deze ziekte gespaard heeft?
Het is een gruwelijk verkeerde manier van denken. Eigenlijk een belediging van onze Schepper! Alsof hij op de loer zou liggen om ons af te rekenen op onze zwakke momenten. Er dan nog even een schepje bovenop te doen. Jezus verzet zich heftig tegen deze denkwijze: Noch hij, noch zijn ouders hebben gezondigd (v. 3). Jezus weigert mee te gaan in de gangbare manier van denken. Hij gaat niet tegenover een gehandicapte medemens een theoretisch theologisch verhaal ophangen over de oorzaak van pijn en ziekten in onze wereld. Er zit immers een méns tegenover je! Wat schiet die mens op met ons gediscussieer? Wat Jezus wel wil is duidelijk te laten zien wat de houding van God ten opzichte van het kwaad is.
Twee dingen: God treft zijn kinderen niet met het kwaad én God blijft beslist niet onverschillig bij de drama’s en de ziekten die zijn kinderen treffen! In tegendeel: God schiet ons te hulp om ons te bevrijden van ziekte en ellende en om ons ervan te genezen. Dát is wat er gebeurt met deze blinde man. Terwijl de leerlingen druk in gesprek zijn over wie de schuld draagt aan ’s mans ziekte, houdt Jezus van hem. Hij houdt van de man, gaat naar hem toe en raakt hem vol tederheid aan. Op die manier geneest hij deze man van zijn ziekte. In die aanraking door de hand van Jezus voltrekt zich het mysterie van Gods liefde.
Mysteries zijn niet altijd onbegrijpelijk. Wat onbegrijpelijk is, is de hardheid en het wantrouwen van mensen. Vaak is voor ons elke arme als een lastige vlieg die ons zou kunnen hinderen en die we daarom bij voorbaat maar van ons af slaan. Spreken met hen, van hen houden, lijkt een onmogelijkheid. Maar in die hand die zich uitstrekt en deze man aanraakt, raken we aan Gods geheim en begrijpen we hoeveel hij van ons houdt. Wie we ook mogen zijn!
Jezus zegt tegen de blinde: Ga u wassen in de vijver van Siloam (v. 7). De blinde gaat ernaar toe, wast zich en komt er ziende vandaan, merkt de evangelist op. Genezing is geen kwestie van tovenarij of van esoterische praktijken. Het gaat om iets heel simpels: het is voldoende om te gehoorzamen aan de woorden van Jezus. En wat hebben wíj daar dan nu aan? Om mee te maken wat er in het evangelie van vandaag gebeurde, hoeven we ons alleen maar te laten raken. Laten raken door het Evangelie en ons wassen in de vijver van Siloam. Waar die vijver ís? Hier, vandaag, in deze heilige viering van de Eucharistie. We zullen genezen worden van onze blindheid en zien wie er om ons heen zitten. En ieder van ons zal in staat worden gesteld de hand uit te strekken om op onze beurt liefdevol aan te raken wie alléén is, wie in nood is, wie om vriendschap vraagt.
Door de aanraking van de Heer wordt de blinde opnieuw geboren. Degenen die hij tevoren nooit had gezien, zag hij nú wel! Maar er was nog iets: Hij hield immens veel van de man die hem genezen had, al kende hij Jezus nog maar net. Kortom: hier stond een nieuwe mens, die een stevige opschudding veroorzaakte. Sommigen meenden zelfs dat het om heel iemand anders ging. En in zekere zin hadden ze daar nog gelijk in ook! Anderen, daar zijn ze weer: de Farizeeën, beginnen hem van alles en nog wat te beschuldigen. En het einde van het verhaal is, dat ze de man de synagoge uitgooien.
Daar buiten komt deze man opnieuw de Heer tegen. En weer praat Jezus met hem. Jezus laat je niet in de steek wanneer je naar hem bent gaan luisteren en je leven aan hem toevertrouwt. Hij verraadt niet wie zich aan hem overgeeft.
En in deze tweede ontmoeting opent Jezus de ogen van het hart van de man bij wie hij eerst de lijfelijke ogen geopend heeft. Van week tot week hebben we dat nodig om ons af te helpen van de momenten dat we in onszelf opgesloten zitten, om onze handen te versterken en onze harten groter te maken. Dan zullen ook wij anders staan tegenover mensen die een beroep op ons doen, op straat met hun daklozenkrant of in de kerk met een oproep tot deelname aan de Vastenactie.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld Paul Verheijen