- Versie
- Downloaden 12
- Bestandsgrootte 297.41 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
13 mei 2010
Hemelvaart van de Heer
Lezingen: Hand. 1,1-11; Ps. 47; Heb. 9,24-28; 10,19-23; Luc. 24,46-53
Inleiding
De auteur van het dubbelwerk Lucas-Handelingen rondt in het evangelie het getuigenis rond Jezus Christus af, om in Handelingen het verdere uitgroeien van de eerste christelijke gemeenschappen te beschrijven. Het kantelpunt bestaat uit een aantal verschijningen van de Verrezene, die uitmonden in diens Hemelvaart.
De Verrezene verschijnt, maar niet als verschijning
Lucas 24,46-53 maakt deel uit van een verschijningsverhaal dat aansluit bij de verrijzeniservaring van de Emmaüsgangers. Voor dit verhaal maakt de auteur die wij Lucas noemen gebruik van oudtestamentische verschijningsverhalen. Een aantal aspecten van het verhaal doen denken aan Tobit 12,6-22, waar Azarias zich bekend maakt als de engel Rafaël. Er is sprake van een verschrikte reactie (ontzetting en angst, Tob. 12,16; Luc. 24,37), het opstijgen / opnemen in de hemel waardoor ze hem niet meer zien (Tob. 12,20v; Luc. 24,51; Hand. 1,9), het loven van God (Tob. 12,22; Luc. 24,53). Opmerkelijk is het verschil tussen Rafaël en Jezus als het om de maaltijd gaat. Rafaël geeft aan dat hij nooit met Tobit of Tobias gegeten heeft, dat dit slechts een verschijning was (Tob. 12,19). Vermoedelijk moet dit gegeven zijn status als engel bevestigen. Als het om Jezus gaat, beklemtoont Lucas echter juist wel dat Jezus een mens van vlees en bloed is, en geen geestverschijning. Dit toont Jezus aan door zijn (doorboorde) handen en voeten te laten zien, uit te nodigen hem aan te raken, en door vis te eten (Luc. 24,39-42). Mogelijk reageert de evangelist hiermee tegen een docetische visie die Jezus als niet helemaal menselijk opvat, en ontkent dat Jezus een menselijk lichaam had. In elk geval geeft de evangelist zo expliciet aan dat deze verschijning wel degelijk dezelfde mens Jezus is die eerder rondtrok en met mensen maaltijd hield als symbool van het Rijk Gods, gekruisigd werd maar ook verrezen is. Deze mens Jezus wordt beleden als Gods messias, ondanks of doorheen het lijden, in lijn met bepaalde Oudtestamentische tradities zoals Jesaja 53,1-12 en Hosea 6,1v.
De belofte ingelost
De auteur van het dubbelwerk Lucas-Handelingen staat voor de uitdaging om voor zijn jonge christelijke gemeenschap de betekenis van Jezus van Nazeret in hun tijd te verwoorden. Hierbij schetst hij voortdurend God als een God van beloften. Eigen aan de Lucaanse voorstelling van het ontstaan van de beweging rond Jezus, is het drieledige beloftepatroon: een belofte – een (gedeeltelijk) ingeloste belofte – hoop op de vervulling van nog openstaande beloften. De gedachte dat in de beweging rond Jezus diverse schriftelementen vervuld worden, komt diverse malen voor in Lucas-Handelingen. Het lofgebed van Zacharias (Luc. 1,68-79) is hier een goed voorbeeld van. Hij kan weer spreken, dit ziet hij als invulling van de belofte van de engel dat op dat moment alles in vervulling zal gaan wat deze heeft gezegd. Tegelijkertijd wekt dit de hoop dat ook de rest van Gods beloften in vervulling zal gaan: dat een stralend licht zal opgaan over allen die leven in duisternis.
In Lucas 24,46 wordt zowel het lijden, sterven als de opstanding op de derde dag geïnterpreteerd als de vervulling van wat eerder geschreven was. Dit verleent gezag aan de beloften over wat nog komen moet: de oproep tot alle volkeren om tot inkeer te komen, het getuigenis vanaf Jeruzalem, en ‘wat mijn Vader heeft beloofd’ (Luc. 24,47vv, in Hand. 1,4v ingevuld als de gave van de Geest).
Dit patroon zet zich ook voort in het boek Handelingen. Als de belofte van de Geest vervuld is, zullen ze de kracht hebben om te getuigen tot aan de uiteinden der aarde (Hand. 1,8). De opname in de hemel functioneert eveneens als een soort garantie voor de belofte dat op dezelfde wijze de Mensenzoon zal komen (Hand. 1,11, vergelijk Luc. 21,27).
Vanuit Jeruzalem tot aan de uiteinden der aarde
Historisch gezien betekende de vernietiging van Jeruzalem en de tempel (70 na Chr.) het einde van de joodse samenleving zoals men die toen kende. Het is des te opmerkelijker hoe Lucas telkens opnieuw de beweging die rond Jezus ontstaat, met Jeruzalem verbindt. Nu de hele joodse gemeenschap (maar ook de niet-joden die Rome’s macht ervaren) zich afvraagt of er nog toekomst is, beklemtoont Lucas dat de Romeinse verwoestende macht niet het laatste woord heeft. Jeruzalem is ook voor christenen een belangrijk symbool, niet enkel politiek, economisch en religieus, dat niet verdwijnt met de vernietiging ervan. Waar Jesaja Jeruzalem schetst als een aantrekkingskracht van vele volkeren (Jes. 60), schetst Lucas Jeruzalem als het vertrekpunt van de universele verering van God, die uitdeint van deze plaats tot de uiteinden van de aarde (Luc. 24,47; Hand. 1,8). Dat juist Jeruzalem, het verwoeste, vernietigde Jeruzalem de kern wordt van verkondiging van Gods rijk, kunnen mensen niet op eigen kracht waarmaken. De leerlingen krijgen dan ook de opdracht om in Jeruzalem te blijven tot zij uitgerust zijn met de kracht uit den hoge (Luc. 24,48; Hand. 1,8).
Ten hemel opgenomen: de opdracht doorgegeven
Lucas vertelt het verhaal van Jezus’ ten hemelopneming tweemaal: als afsluiting en als nieuw begin. De eerste maal functioneert dit als krachtige afsluiting van de getuigenisfunctie van de leerlingen. Ze hebben een geschiedenis rond Jezus meegemaakt, en geleerd om diens levensverhaal te lezen tegen de achtergrond van de Schriften (Luc. 24,45vv). Zij zijn hiervan de getuigen (Luc. 24,48). Jezus’ opname in de hemel bekrachtigt dat Jezus’ verrijzenis geen reanimatie van een lijk is. Jezus zal niet opnieuw een aards leven beleven, maar is wel degelijk gestorven en verrezen, in lijn met de Schriften.
Als Lucas aan het begin van Handelingen opnieuw de tenhemelopneming verwerkt, is dit niet zomaar een herhaling. Het verhaal doet denken aan Elisa, die ook opdracht krijgt te blijven waar hij is, maar bij de hemelvaart van Elia aanwezig is. Als Elisa ziet hoe God Elia opneemt, zal dit een teken zijn dat hij deel krijgt aan de geest die Elia bezielt (2 Kon. 2,10). Ook de leerlingen zien hoe Jezus wordt opgenomen. Impliciet krijgen de lezers zo een aanduiding dat de kracht die Jezus eerder toezegde, de Geest zal zijn. De leerlingen zullen, in de kracht van de Geest, de verkondiging van het rijk Gods overnemen door van Jezus te getuigen vanuit Jeruzalem tot aan de uiteinden der aarde.
Preekvoorbeeld
Wie de Middeleeuwse schilderijen en miniaturen ziet van het leven in de hemel, ontdekt dat het daar niet zo spannend toe gaat. In keurige rijen zitten de gelukzaligen daar bij elkaar, voortdurend Gods lof bezingend en musicerend. Het volmaakte geluk laat zich niet zo gemakkelijk uitbeelden. De kerk leert dat je het doel van je leven bereikt hebt als je voor altijd bij God mag zijn en zijn heerlijkheid mag zien. Meer valt er niet te wensen. Juist vandaag, op dit feest van de Hemelvaart van Jezus, worden wij uitgenodigd na te denken over wat de hemel is, hoe wij ons het hemelse bestaan moeten voorstellen. Wie vandaag de dag een klein onderzoek zou instellen naar hoe men het hiernamaals ziet, zou een grote variëteit aan antwoorden krijgen: sommigen geloven dat je na je dood in een ander wezen reïncarneert; anderen geloven in bestaan als geesten waar je na de dood nog contact mee kunt hebben. Weer anderen geloven dat er na de dood helemaal niets meer is, of zeggen ‘dat er wel iets zal zijn.’
In de Bijbel kom je geen kant-en-klare beelden tegen over de hemel. Het enige wat de Bijbel ons wil duidelijk maken is dat God die ons geschapen heeft ons niet los laat en dat hij ook over de dood heen ons kent en van ons houdt en ons gelukkig wil zien. De hemel is geen plaats ergens in het heelal, net zo min als je God op een bepaalde plaats kun lokaliseren. De hemel is: het zijn bij God, in God. Als er in de Bijbel gesproken wordt over de hemel, dan gaat het niet over een plaats, maar dan gaat over het domein van God, de sfeer waarin hij is: zijn koninkrijk.
Wij kunnen ons God niet voorstellen. Hij is onzichtbaar en overtreft al onze beelden en ideeën. Net zo min kunnen wij ons de hemel voorstellen: ‘Geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, geen mens kan zich voorstellen wat God heeft bereid voor wie hem liefhebben,’ zegt de apostel Paulus (1 Kor. 2,9) en hij gebruikt een uitdrukking die hij al bij de profeet Jesaja had gelezen. De hele Bijbel is ervan overtuigd dat God en zijn domein onvoorstelbaar zijn.
Over de hemelvaart van Jezus spreekt in het Nieuwe Testament alleen Lucas uitgebreid. Aan het eind van zijn evangelie schetst hij hoe Jezus met zijn leerlingen buiten Jeruzalem een heuvel op gaat in de richting van het dorp Betanië. Hij houdt zijn handen daar zegenend boven zijn leerlingen en verwijdert zich dan van hen; het is alsof hij langzaam uit beeld raakt. Zij blijven vol blijdschap achter. Ook het boek van de Handelingen, waaruit zojuist werd voorgelezen, is door Lucas geschreven en ook dat vermeldt, in het begin, het gebeuren van de hemelvaart van Jezus. Hier wordt veel uitdrukkelijker gesproken over ‘omhoog geheven worden’ en ook wordt een wolk genoemd die Jezus aan het oog onttrekt. Van zegenen is geen sprake. In beide teksten krijgen de leerlingen wel een uitdrukkelijke opdracht: om te verkondigen en te getuigen van Gods liefde die in Jezus verschenen is. Ook al gaat Jezus nu naar de hemel, voor de leerlingen geldt de aarde als hun voorland: hun wordt de opdracht doorgegeven, zij zullen allerlei verschillende richtingen op gaan om de boodschap van Jezus, de komst van Gods Rijk, aan de volkeren te verkondigen.
De hemel staat in de Bijbel niet ter discussie. God en mens, eeuwigheid en tijd, hemel en aarde zijn vanzelfsprekende begrippenparen die bij elkaar horen en elkaar veronderstellen. Wij mensen zijn aardwezens, wij zijn geen engelen, geen hemelingen. Wij hebben lichamen die ons verbinden met de aarde, wij genieten en hebben plezier, maar kennen ook handicaps en pijn en kou. De aarde is ons domein, hier ligt onze levensopdracht. ‘De hemel behoort aan de Heer, maar aan het mensdom schonk hij de aarde,’ zingt Psalm 115,16. Voor ons leven op aarde gaf God ons de geboden, om goed te leven met elkaar. Voor dit leven op aarde kwam Jezus, om ons te bevrijden uit de slavernij van het kwaad. Wij mensen zijn aardwezens, met beide benen op aarde mogen wij mens zijn.
Maar er is in ons een verlangen naar meer. Wij zien uit naar een thuiskomen. Ons aardse leven is een onderweg zijn en wij hopen en verlangen dat die weg naar een doel leidt. De Hebreeënbrief, waaruit wij zojuist een passage beluisterd hebben, spreekt erover dat Jezus de hemel binnengegaan is om onze voorspreker te zijn bij God. Door hem hebben wij een vrije toegang gekregen tot het hemelse heiligdom: er is ons beloofd dat wij bij God thuis zullen komen. En, zegt de Hebreeënbrief: hij die de beloften deed is betrouwbaar. Wij hebben geen duidelijke beelden hoe de hemel is, wij hebben wel een betrouwbare belofte.
Ons leven op aarde kan niet al onze vragen beantwoorden, niet heel onze dorst stillen. Over de hemel weten wij niet veel. Maar er is er Eén die uit de hemel kwam en die op de aarde wilde leven en het zweet en het stof en de vermoeidheid en de angst en het bloed van de aarde gekend heeft. En er is één Aardbewoner die in het grote licht thuis is en in Gods heerlijkheid woont en ons daar een plaats heeft beloofd. In Jezus zijn hemel en aarde overbrugd en voor altijd met elkaar verbonden onder Gods koningschap. Ons werk ligt hier, maar onze rust is daar. Onze pijn en onze zorgen liggen hier; maar onze genezing en onze troost zijn daar. Onze twijfel en onze onwetendheid liggen hier, maar het uiteindelijk weten en zien ligt daar. Ons onderweg zijn is hier, ons thuiskomen is daar. Hemelvaart: waarheen hij ons is voorgegaan, zullen wij eenmaal volgen. Amen.
Ine Van Den Eynde, inleiding
Johan te Velde, preekvoorbeeld