- Versie
- Downloaden 10
- Bestandsgrootte 299.60 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 16 januari 2021
2 november 2010
Allerzielen
Lezingen: Wijsh. 3,1-9; Ps. 116; Rom. 8,31b-35.37-39; Luc. 24,13-35 (Euch. III)
Voor een inleiding en preekvoorbeeld bij de lezingen van Eucharistieviering I en II verwijzen wij graag naar de november/decembernummers van Tijdschrift voor Verkondiging 2008 en 2009.
Eucharistie I (2008) Eucharistie II (2009)
Inleiding: Henk Janssen Inleiding: Henk Janssen
Preekvoorbeeld: Dries van den Akker Preekvoorbeeld: Marc van der Post
Inleiding
Wijsheid 3,1-9
De lezing uit Wijsheid is genomen uit een langer stuk van dit boek, waarin de goddelozen tegenover de rechtvaardigen worden geplaatst. In het stuk voorafgaand aan deze verzen wordt door de goddelozen geredeneerd dat het leven eindig is en dat je er voor jezelf uit moet halen wat er in zit. Meer nog: dat je de arme en de weduwe niet hoeft te ontzien en je de rechtvaardige mag belagen. Want die rechtvaardige doorkruist de ‘ieder voor zich’-mentaliteit van deze goddelozen door hun juist hun goddeloosheid te verwijten (het overtreden van de wet en afwijken van wat wij hebben geleerd (2,12). Hier tegenover stelt de tekst dat ‘God de mens heeft geschapen tot een onvergankelijk leven’ (2,23). Aan deze gedachte geeft de lezing van vandaag invulling. Wat de goddelozen ook beweren en hoe zij ook het gelijk aan hun kant lijken te hebben: het is schijn. Achter hun snelle wereld gaat een andere schuil (2,22), die van het uiteindelijke gelijk van de rechtvaardige. In deze tegenstelling heeft de vergelijking in Wijsheid veel van de tegenstellingen die de zaligsprekingen en de oordeelsrede in de evangeliën beschrijven (Mat. 5,1-12; Luc. 6,20-26; Mat. 25,31-46).
Lucas 24,13-35
In de ‘Emmaüsgangers’ komen belangrijke Lucaanse thema’s bij elkaar: trouw aan Schrift en traditie, Jezus de profeet en Jeruzalem, stad van de Gezalfde.
De hechte relatie met de traditie licht vanaf het begin van het Lucasevangelie op. We zien Zacharias in dienst van de tempel, de besnijdenis van Johannes en Jezus, de opdracht van Jezus in de tempel, Jezus met zijn ouders op pelgrimage naar Jeruzalem en het voorlezen door Jezus in de synagoge van Nazaret, waar hij naar zijn gewoonte was. Daar leest hij voor uit de profeet Jesaja. Op meer plaatsen wordt geciteerd uit en verwezen naar de Schrift. De Schriften komen in Jezus tot vervulling. In Nazaret blijkt ook Jezus’ roeping als profeet, als hij in aansluiting op de woorden van Jesaja zegt: ‘Heden is dit Schriftwoord vervuld.’ In het vervolggesprek maakt hij de vergelijking met een profeet die in zijn vaderstad niet geëerd wordt en spreekt van de profeten Elia en Elisa. De centrale plaats van Jeruzalem klinkt vanaf de eerste hoofdstukken, maar des te dringender als Jezus in 9,51 daadwerkelijk zijn weg naar Jeruzalem inslaat.
Deze verschillende thema’s worden in dit Emmaüsverhaal opgepakt. De link met Jeruzalem is duidelijk: Kleopas en zijn metgezel bewegen zich eerst van Jeruzalem af, om aan het eind van het verhaal in die stad de apostelen en de Heer zelf te ontmoeten, waar de opstanding verkondigd wordt.
Door de twee wordt Jezus ook nadrukkelijk een profeet genoemd (v. 19). De verbondenheid met Schrift en traditie komt naar voren omdat beiden weggaan uit Jeruzalem, mogelijk op terugtocht na de paaspelgrimage naar die stad (zie 2,41; 22,1), maar vooral in het centrale gedeelte van het verhaal: aan de hand van Mozes en de profeten legt Jezus hen de geschriften uit die op hem betrekking hebben (24,27). De twee die op weg zijn en Jezus die zich bij hen voegt voeren een leergesprek. Wat er voorgevallen is krijgt betekenis in het licht van Wet en Profeten. Een van de twee vraagt hun reisgenoot of hij de enige vreemdeling is in Jeruzalem die niet weet wat er gebeurd is. Wie er niet van weet is een vreemde in het hart van de traditie.
Wie deze twee zijn is wat onduidelijk. Zoals de hele situatie onduidelijk is. Vrouwen, een aantal met name genoemd, zijn bij het graf geweest en hebben daar van twee mannen te horen gekregen dat ze de levende zoeken bij de doden. Zij verkondigen alles aan de twaalf (!), de apostelen, al de overigen. Ook Petrus gaat naar het graf en verwondert zich. Dan zet deze lezing in: twee van hen zijn op weg. Het moeten er twee zijn uit de eerder genoemden: de vrouwen, de twaalf, de apostelen, de metgezellen. Eén krijgt er een naam: Kleopas. De andere Emmaüsganger wordt traditioneel ook gezien (en geschilderd) als een man, maar hoeft dat niet te zijn. Waarom geen vrouw? Vrouwen waren er immers onder de leerlingen, bij het kruis en aan het graf.
Waarnaar zij onderweg zijn wordt wel gezegd: Emmaüs, een plaats waar we verder niet mee bekend zijn, maar wel gepreciseerd als een dorp dat op zestig stadiën van Jeruzalem ligt, zo’n elf kilometer. Aanvankelijk zijn ze met elkaar in gesprek (homilein in het Grieks) over de dingen die voorgevallen zijn. Zij ‘onderzoeken’ ze (de vertaling ‘in discussie zijn’ doet de tekst tekort; v. 15). Op hun zoektocht krijgen zij hulp. Jezus voegt zich bij hen, maar zij herkennen hem niet. Dat gebeurt pas aan het einde van hun tocht (v. 31). Gezamenlijk vervolgen zij hun weg. De twee geven een haarfijn overzicht van wat er gebeurd is, maar zij begrijpen de betekenis niet. Ze noemen het: dat Jezus een machtig profeet is, dat ze hoopten op de verlossing van Israël, dat vrouwen getuigen van het lege graf en dat het al de derde dag is. Hoe komt het dat ze niet begrijpen waarvan ze zelf getuigen? De derde dag is een cruciale dag: de dag waarop Abraham bij de plaats komt waar de belofte verbonden wordt aan Isaak (Gen. 22,4), waarop Jakob terugkeert naar zijn land (Gen. 31,22) en neerdaalt op de Sinaï (Ex. 19,11.16). De profeet Hosea weet de derde dag waarop de heer zijn volk zal oprichten (Hos. 6,1-3). Het is Jezus zelf die zijn lijden en zijn opstanding op de derde dag heeft aangekondigd (9,22).
Een uitlegger, een hermeneut (v. 27), de vreemdeling die met hen de Schriften leest en het brood breekt doet hun de ogen opengaan. Dan is de avond al genaderd, de avond van die eerste dag. Desondanks staan zij op. Zij doen precies dat (opstaan, verrijzen), wat in 24,7 werd verkondigd: opstaan op de derde dag. Zijn zij de eersten die al gaande en doende de verrezen Heer herkend hebben? Zij keren terug naar Jeruzalem, naar de twaalf, die nu ook zelf zeggen dat de Heer is opgewekt en door Simon gezien. Na hun uitleg hoe zij Jezus herkend hebben bij het breken van het brood verschijnt de levende Heer zelf in hun midden.
Dit verhaal kan fungeren als een leeswijzer voor heel het werk van Lucas. Wie zich laat meenemen door het verhaal ontdekt de betrouwbaarheid van wat er verteld is (1,4). Stap voor stap wordt wat er gebeurt gelegd naast Schrift en profeten. Het hart, aanvankelijk te traag om te vertrouwen op de profeten, gaat branden als Jezus de Schriften opent (24,25.32). Niet langer ben je een vreemdeling in Jeruzalem. Zo werkt dit Emmaüsverhaal. Leerling en leraar met elkaar in gesprek, zoekend naar de betekenis van wat zich in Gods Naam afspeelt.
Preekvoorbeeld
Twee jaar geleden is onderzoek gedaan naar het geloof van Nederlanders in een leven na de dood. De uitkomst: 36 procent gelooft daaraan. Dit aantal zal ongetwijfeld verder teruglopen. Toch moeten we niet doen alsof dit een unicum is in onze geschiedenis. Sla het boek Wijsheid open en je treft er passages in aan die schokkend eigentijds klinken: ‘Wij zijn maar toevallig ontstaan en later zal het zijn alsof wij er nooit geweest waren, want de adem in onze neus is als damp en het denken is als een vonk in het kloppen van ons hart. Als zij gedoofd is, vergaat het lichaam tot as en de geest vervliegt tot ijle lucht. Onze naam wordt op den duur vergeten en niemand denkt dan nog aan wat wij hebben gedaan’ (2,2-4). Natuurlijk is dit niet de overtuiging van de auteur: het is de mening van ‘de goddelozen’. Maar uit het feit dat hij deze goddelozen zo uitvoerig citeert, mogen we opmaken dat zij geen marginale groep vormden maar dat zij een krachtig geluid lieten horen.
Door de eeuwen heen is de stem van ‘de goddelozen’ steeds sterker geworden. De filosoof Friedrich Nietzsche heeft wat dat betreft een flinke duit in het zakje gedaan. Zijn profeet Zarathoestra laat hij zeggen: ‘Ik bezweer jullie, mijn broeders, blijf de aarde trouw en schenk geen geloof aan hen die jullie spreken van bovenaardse hoop! Als men het zwaartepunt van het leven niet in het leven legt, maar verlegt naar een “hiernamaals” – dus naar het niets – dan heeft men aan het leven elk gewicht ontnomen.’
Is dit waar? Leggen gelovigen het zwaartepunt bij het hiernamaals in plaats van bij het hier en nu? De geschiedenis geeft Nietzsche tot op zekere hoogte gelijk. Mensen die getroffen werden door rampzalige gebeurtenissen neigden er soms toe hun aardse bestaan te beleven als een doorgangsfase naar de eeuwigheid, de vrede waarover Wijsheid spreekt, en hebben daar troost uit geput. Als goedkope troost werd het hun ook wel voorgehouden door valse leiders, om maar niets te hoeven doen aan de onrechtvaardigheid in de wereld. Op deze manier is soms een wig gedreven tussen het hiernamaals en het hier en nu, terwijl ze in werkelijkheid in elkaars verlengde liggen. God heeft de mens geschapen tot een onvergankelijk leven, zegt Wijsheid, dat wil zeggen tot wat duurzaam is, niet stuk te krijgen. Wat is dat dan? Vertrouwen, rechtvaardigheid beoefenen, liefhebben, geloven in de waarheid. Wie zo leeft, heeft het vertrouwen van God en zal op grond daarvan door hem bemind en gerechtvaardigd worden – over de grenzen van leven en dood heen.
Dat wil zeggen dat er een vloeiende lijn loopt van het hier en nu naar het hiernamaals: wat wij hier begonnen zijn, wordt door God tot voltooiing gebracht. Enerzijds betekent dit dat wij in het hier en nu verschil kunnen maken en dat we ons ervan bewust zijn dat onze tijd beperkt is. Anderzijds bevrijdt het geloof in het hiernamaals ons van de gedachte dat we alles uit ons leven moeten halen. ‘Als mensen voor de eeuwigheid geboren zijn, hebben ze niet vergeefs geleefd, ook al was dat leven eenzaam, arm, akelig, wreed en kort,’ schrijft de ethicus Frits de Lange. ‘De hemel bevrijdt ons van de kramp om gelukkig te moeten zijn. Het mag wel, en God zij dank zijn we het soms ook, maar het hoeft niet per se. Misschien is het wel beter te hongeren en dorsten naar gerechtigheid dan te smachten naar geluk.’ Die honger en dorst kunnen wij zelf niet stillen, dat kan alleen hij die ons leven verzadigt en voltooit.
Het verhaal van de Emmaüsgangers onderstreept dit. De twee leerlingen hongeren en dorsten naar de vervulling van alles wat hun over Jezus is aangezegd – hier en nu, en niet pas in een ongrijpbare toekomst. Dan is ineens Jezus bij hen, niet als een geestverschijning of in een visioen maar als een lijfelijke brug tussen twee werelden: de wereld die hunkert naar vervulling en de wereld waarin die vervulling bereikt is. Als hij herhaalt wat hij in zijn aards bestaan al zo vaak heeft gedaan – de Schriften uitleggen, het brood breken – opent zich voor de twee leerlingen een nieuw perspectief: de opstanding wordt werkelijkheid, in en aan hen. Hemel en aarde vloeien ineen.
Toch ervaren wij vandaag ook de pijn van het gescheiden zijn. Wij kunnen onze overleden dierbaren niet meer aanraken, niet meer met hen aan tafel gaan. De grens tussen hier en nu en hiernamaals lijkt onverbiddelijk. En toch blijkt uit het genoemde onderzoek dat een kwart van de Nederlanders die dierbaren verliezen, ervaren dat zij niet voorgoed van hen gescheiden zijn. Bijna de helft praat hardop of in gedachten met hen die heengingen, en een derde gelooft dat onze overleden dierbaren ons kunnen zien en weten wat in en aan ons gebeurt. Ook onder ons speelt dat geloof op, ondanks de pijn en het verdriet van onze lijfelijke gescheidenheid. ‘Zij die op hem vertrouwen zullen de waarheid begrijpen en zij die trouw zijn zullen in liefde bij hem zijn, want genade en barmhartigheid vallen zijn uitverkorenen ten deel,’ zegt Wijsheid. Woorden die ons met onze gestorven dierbaren blijvend verbinden.
Joke Brinkhof, inleiding
Victor Bulthuis, preekvoorbeeld