- Versie
- Downloaden 50
- Bestandsgrootte 370.41 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
31 oktober 2010
Eenendertigste zondag door het jaar
Lezingen: Wijsh. 11,23-12,2; Ps. 145; 2 Tess. 1,11-2,2; Luc. 19,1-10 (C-jaar)
Inleiding
Wijsheid 11,23–12,2
De keuze voor deze passage uit het boek Wijsheid is heel sterk ingegeven door de overeenkomst in thema’s en motieven met de tekst uit het evangelie. Ze versterken de positie van de hoofdfiguur uit de evangelietekst en ondersteunen het optreden van Jezus en diens zending van Godswege.
De kleinheid van Zacheüs zien we al in het eerste vers weerspiegeld (Wijsh. 11,23[22]). En Gods ontferming over de zondigheid van de mens in de daarop volgende verzen (Wijsh. 11,24[23-26]). De notie dat de Mensenzoon gekomen is om het verlorene te zoeken en te redden, treffen we aan in de mildheid van Gods straf, die geldt als een waarschuwing om de boosheid te verlaten en trouw te blijven aan de Heer (Wijsh. 12,2; vgl. Luc. 19,10; vgl. Ez. 34,16; Ps. 119,176).
Lucas 19,1-10
In het verhaal over de bekering van Zacheüs komen verschillende thema’s en figuren uit de onmiddellijke context van het voorafgaande hoofdstuk weer samen. Jezus komt, op zijn weg naar Jeruzalem, Jericho binnen en trekt er doorheen (Luc. 19,1.28). Even tevoren geneest hij, vlak in de nabijheid van Jericho, een blinde (Luc. 18,35-43; vgl. 2 Sam 5,6-8: waar het de lammen en de blinden zijn, die David (!) hinderen in zijn opgaan naar Jeruzalem...).
Als we de tekst van de NBG-vertaling volgen, worden we als lezers in het evangelie betrokken en als het ware uitgenodigd mee te gaan in dit ‘nieuwe zien’ van de blinde. Want op zien ligt in de volgende regels een heel sterke nadruk.
‘En zie, er was een man, Zacheüs geheten, die oppertollenaar was, en hij was rijk. En hij trachtte te zien, wie Jezus was, en slaagde er niet in vanwege de schare, want hij was klein van gestalte. En hij liep hard vooruit en klom in een wilde vijgenboom om hem te zien, want hij zou daar langs komen’ (Luc. 19,2-4).
In een paar regeltjes presenteert Lucas zijn hoofdpersoon met tot drie keer toe het werkwoord zien. Zacheüs is erg gretig om Jezus te kunnen zien. En daarin lijkt hij op de blinde, die vanuit een zeker weten, bij het horen van de naam, wist, wíe hem kon doen zien (vgl. Luc. 18,36-41).
Die gretigheid roept ook een andere passage uit het vorige hoofdstuk op. ‘Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan’ (Luc. 18,15v). Het lijkt er op alsof Zacheüs ook in dat profiel past, en niet alleen qua gestalte. Ook zijn naam suggereert dat. Zacheüs betekent: de Onschuldige, de Reine (!). Dat staat in scherp contrast met de typering door de schare in vers 7.
De twee andere kwalificaties, oppertollenaar en rijk, roepen eveneens passages op uit het voorafgaande hoofdstuk. De confrontatie met de rijke jongeling en de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar (Luc. 18,9-14.18-27). We zullen verderop Zacheüs’ vrijgevigheid zien voor de armen en zijn bereidheid tot compensatie van de schade die hij heeft aangericht. Dat staat in scherp contrast met de terughoudendheid van de rijke jongeling (vgl. Luc. 18,22v). Zacheüs blijkt zich ook bewust van zijn misdaad en van zijn schuld (v. 8). En daarin vinden we de houding weerspiegeld van de tollenaar uit de gelijkenis (Luc. 18,9-14).
Ook Jezus kijkt. Hij ziet Zacheüs boven in de boom en maant hem naar beneden: ‘... want heden moet ik in uw huis vertoeven’ (v. 5). Deze wat raadselachtige woorden krijgen een duidelijker profiel wanneer we de volgende passage bekijken, die we eerder in het evangelie van Lucas zijn tegengekomen: ‘Terzelfder tijd kwamen enige farizeeën en zeiden tot hem: Ga heen en vertrek van hier, want Herodes wil U doden. En hij zei tot hen: Gaat heen en zegt die vos: Zie, ik drijf boze geesten uit en volbreng genezingen, heden en morgen, en op de derde dag ben ik gereed. Doch ik moet heden en morgen en de volgende dag reizen, want het gaat niet aan, dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt’ (Luc. 13,31vv).
Heden is Jezus gekomen om redding te schenken (vgl. v. 9). Maar hij zal slechts bij Zacheüs vertoeven, omdat zijn uiteindelijk bestemming elders ligt: in Jeruzalem. Daarheen is hij op weg (vgl. vv. 1 en 28; vgl. Luc. 18,31).
Zacheüs ontvangt hem met blijdschap (vgl. Luc. 2,10v). Dat ziet (!) de schare en allen morren: ‘Hij is bij een zondig man binnengegaan om zijn intrek te nemen’ (v. 7). Ook deze woorden zijn we eerder tegengekomen en ook daar in een veroordeling van Jezus’ omgang met tollenaars en zondaars (vgl. Luc. 15,1v).
Maar Zacheüs staat voor zijn zaak: ‘Zie (!), de helft van mijn bezit Heer, geef ik aan de armen ...’ Het contrast met de rijke jongeling is boven al genoemd. Bovendien overschrijdt Zacheüs met de compensatie van zijn onrecht de voorgeschreven vergoeding met een veelvoud (vgl. Num. 5,5-7). Dat voornemen wordt door Jezus als een werkelijke bekering erkend. En in diens antwoord komen opnieuw veel schriftwoorden bij elkaar: ‘Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat ook deze een zoon van Abraham is. Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden’ (v. 9v).
Zacheüs wordt zoon van Abraham genoemd en daarmee wordt bevestigd wat eerder in dit evangelie Johannes de Doper uitriep bij zijn oproep tot bekering: ‘Brengt dan vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden. En gaat niet bij uzelf zeggen: Wij hebben Abraham tot vader; want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken’ (Luc. 3,8).
Dat is dus, wat zich in Zacheüs’ omkeer voltrokken heeft. Hij is verwekt als een ware zoon van Abraham. Daartoe is de Zoon des mensen gekomen. Als een herder zoekt hij de verloren schapen van Israel en wekt ze op tot werkelijk leven, met inzet van zijn eigen leven (vgl. Ez. 34,16; Ps. 119,176; vgl. Luc. 18,31vv). Zo verstond Jezus zichzelf ook in de eerdere discussie over zijn omgang met tollenaars en zondaars en in de gelijkenissen die hij daar uitspreekt (Luc. 15,2-10).
En zo is hij ook, even tevoren, in de nabijheid van Jericho, herkend én gezien door de blinde. Als Zoon van David, die geboren en gekomen is om áls Naam van God het verlorene te zoeken en te redden (vgl. Luc. 1,31vv; vgl. ook Luc. 19,37-40 met Luc. 2,14).
Preekvoorbeeld
Als het op verhalen aankomt, heeft Lucas toch een streepje voor op de andere evangelisten. Enkele teksten van hem kent bij wijze van spreken iedereen: ‘De barmhartige Samaritaan’ bijvoorbeeld; of ‘De vader en zijn twee zonen’. Ook het verhaal over Zacheüs is zo pittig geschreven dat het voor onze ogen afrolt als een film.
Heel Jericho is in beweging: iedereen wil Jezus zien. De mensen staan in een dichte haag langs de weg. De kleine Zacheüs komt te laat. Nu zoekt hij tevergeefs een gaatje om vooraan te geraken. Het lukt maar niet en ten einde raad klimt hij in een boom.
Zo begint het verhaal, heel gewoon en begrijpelijk. Maar misschien is het niet zo simpel. De bekende auteur en filosoof René Girard suggereert een andere lezing. Het verhaal begint met de mededeling dat Zacheüs oppertollenaar was – het hoofd van de belastingsdienst – en een rijk man. Met andere woorden, in een stadje als Jericho ongetwijfeld een bekende figuur. Akkoord, hij was klein van gestalte. Maar waarom kon hij nergens een geschikt plaatsje vinden? Niet omdat ze hem niet zagen, maar omdat ze hem niet wilden zien. Met andere woorden, niemand wou hem doorlaten. Hij was ongewenst.
Verderop in het verhaal wordt nochtans duidelijk dat hij een achtenswaardig man is. Maar wij hebben blijkbaar de behoefte en de neiging om mensen te verdelen in categorieën: de fatsoenlijke mensen en de andere; wit en zwart; de goede en de slechte. Dit is het eerste thema van dit verhaal: onze nood om iemand te zijn. Ik voel mij alleen maar belangrijk wanneer ik op een ander kan neerkijken. Anders gezegd: wij trekken voortdurend scheidingslijnen.
In het geval van Zacheüs is het duidelijk: alle tollenaars dragen het etiket ‘onbetrouwbaar’; ze zijn onrechtvaardig (belastingen, natuurlijk!); vermits de Romeinen de staatsmacht in handen hebben is hij ook een collaborateur.
Men heeft het Jezus dikwijls verweten dat hij zulke mensen opzocht: ‘hij gaat eten met tollenaars en zondaars’.
Waarom doet hij dat? Het antwoord staat in de eerste lezing: ‘Gij let niet op de zonden van de mensen, opdat ze tot inkeer komen’. Voor God zijn alle mensen zijn familie. Hij wil die ook allen telkens weer bij elkaar brengen. Desnoods laat hij de kudde een tijdje achter, om naar dat ene verloren schaap te gaan zoeken.
De tollenaars en zondaars, Jezus zoekt hun gezelschap niet omdat ze van de rechte weg zijn afgeweken, maar precies om ze terug te brengen. Zacheüs heeft dat begrepen. Hij is bereid om al wat hij onrechtmatig zou verkregen hebben, dubbel en dik terug te geven. De centrale zin in dit verhaal is dan ook: ‘De mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was’ (v. 10).
Daarmee hebben we lang niet alles uitgelegd wat in dit verhaal over Zacheüs verborgen zit. Die oude teksten vragen dat we ze traag lezen, niet haastig over de zinnen heen lopen. Ik wil uw aandacht vestigen op twee punten.
Zoals ik al zei, dit is een van de vele teksten uit het evangelie die spreken over het contact van Jezus met ‘tollenaars en zondaars’. Wat we ons moeten realiseren is, dat die teksten aan mij gericht zijn. Het evangelie is een boodschap die zich richt tot de lezer of luisteraar, aan ieder van ons persoonlijk. Ikzelf ben in het geding. De ‘zondaar’ waar het over gaat is niet die ander, die tollenaar waar ik misschien met minachting op neerkijk: ík ben de zondaar, de tollenaar. De vraag van het evangelie is dan ook: wanneer Jezus hier vandaag voorbij komt, kan ik dan zeggen zoals Zacheüs, ‘wanneer ik iemand onrecht heb aangedaan, dan wil ik dat viervoudig vergoeden’?
Een ander aspect van het verhaal is dat Jezus zegt: ‘Zacheüs, vandaag moet ik in jouw huis verblijven’.
Wij komen hier in de kerk, in het ‘huis van God’. Maar hoe komen we hier? Is het om één keer per week een beleefdheidsbezoek te brengen? Zodat ik kan weggaan met het gevoel mijn plicht gedaan te hebben en hem voor de rest van de week weer te vergeten? Dat is het niet wat hij hoopt en wenst. Hij wenst bij ieder van ons binnen te mogen. In mijn huis, in mijn leven, in mijn hart, of hoe we het ook uitdrukken. Zoals er elders staat: ‘Hij staat aan de deur en klopt’. Dat is de centrale vraag van ons geloof: of ik God bij mij wil binnenlaten.
Jo Beckers, inleiding
Walter Verhelst ofm, preekvoorbeeld