- Versie
- Downloaden 29
- Bestandsgrootte 214.73 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
26 september 2010
Zesentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Am. 6,1a.4-7; Ps.146; 1 Tim. 6,11-16; Luc. 16,19-31 (C-jaar)
Inleiding
Amos 6,1a.4-7
Zie voor een toelichting bij Amos ook de inleiding tot de lezing van verleden week.
De schapenfokker en vijgenkweker Amos, afkomstig uit het Zuidrijk, wordt door de Heer naar het welvarende Noordrijk gezonden. Daar treft hij een scherpe tweedeling aan in de maatschappij. Tegenover een zeer welgestelde klasse staan de armen en de zwakken. Amos klaagt de rijken aan vanwege hun onbarmhartigheid, in deze perikoop met name vanwege hun decadent en liederlijk leven. Hij doet dat in de vorm van een onheilsorakel: Wee u, zorgelozen in Sion… (6,1). De aanklacht zelf wordt uitvoerig en beeldend beschreven in de verzen 3-6. Deze zorgelozen geven zich onbekommerd over aan allerlei genietingen, hun ontbreekt elk gevoel voor verantwoordelijkheid. Ze hebben helemaal niet in de gaten dat ze recht op de ondergang van Jozef (Israël) afstevenen. Vers 7a-b spreekt over het ingrijpen van God en de gevolgen daarvan voor hen die zich veilig wanen op de berg van Samaria (v. 1) Deze elite van het volk zal uiteindelijk door eigen toedoen in ballingschap worden weggevoerd, de notabelen zullen zelfs aan het hoofd van de lange stoet ballingen staan.
Luas 16,19-31
Evenals de lezing van de profeet Amos staat ook het evangelie en eigenlijk heel Lucas 16 in het teken van het ontoelaatbare verschil tussen arm en rijk en van de gevaren die gepaard gaan met zelfverrijking ten koste van anderen. Jezus vertelt zijn leerlingen aan het begin van dit hoofdstuk de gelijkenis over een onrechtvaardige rentmeester. Deze eindigt met de uitspraak: Je kunt niet tegelijk God dienen en de geldduivel (16,1-13). Vervolgens dient Jezus de op geld beluste farizeeën van repliek: U wilt bij de mensen voor rechtvaardig doorgaan, maar God kent uw hart … Maar nog eerder vergaan hemel en aarde dan dat een letter van de Wet vervalt (vv. 14-18). Ter illustratie van zijn tot de farizeeën gerichte woorden vertelt Jezus de gelijkenis van Lazarus en de rijke man.
De gelijkenis valt uiteen in twee delen. Het eerste deel schetst de situatie van twee mannen die elkanders tegenpool vormen: een rijke man en een arme man (vv. 19vv). Hoe de rijke man heet, weten we niet. Alleen de arme heeft een naam, Lazarus, dat betekent ‘God helpt’. De enorme sociale kloof tussen deze beide mannen wordt gemarkeerd door de poort. Lazarus die onder de zweren zit, ligt bij de poort en heeft honger. De honden likken zijn zweren.
Aan de andere kant van de poort viert de rijke dag in dag uit zijn uitbundige feesten met uitgebreide maaltijden, gekleed in purper – de kleur van koningen en de high society – en het fijnste linnen. Hij komt niet op het idee om ‘door de poort’ te gaan en de arme Lazarus van voedsel te voorzien.
Het tweede deel begint met de dood van de arme; hij wordt door de engelen in Abrahams schoot gebracht. Geen woord horen we over zijn begrafenis (vgl. Henoch en Elia). De arme Lazarus voor wie de rijke tijdens zijn leven geen oog had, is door God gezien en krijgt nu een ereplaats naast Abraham. De rijke sterft ook, hij wordt begraven en komt terecht in de hades, in het dodenrijk waar hij hevige pijnen lijdt (v. 22).
Tot nu toe heeft de arme noch de rijke gesproken. Nu volgt er echter een dialoog tussen de rijke en Abraham die uit drie gespreksrondes bestaat (vv. 23-31). Eerst vraagt de rijke vader Abraham om medelijden. Wil hij met díe aanduiding aangeven dat hij een kind van Abraham is? In dit verband zijn de woorden van Johannes de Doper veelzeggend: Breng liever vruchten voort waaruit bekering blijkt. En zeg nu niet van uzelf: ‘Wij hebben Abraham als vader’; want ik zeg u dat God van deze stenen kinderen kan maken voor Abraham’ (3,8). De rijke vraagt Abraham of Lazarus zijn tong kan komen verkoelen in de helse pijnen die hij ondergaat. Nu blijkt dat de rijke wel degelijk weet wie Lazarus is, al heeft hij daar tijdens het leven geen blijk van gegeven.
Abraham legt hem (‘kind’) geduldig uit dat hij het in het leven zo goed heeft gehad, terwijl Lazarus het slecht had. Nu beiden zijn gestorven, is de situatie omgekeerd en gaat het Lazarus goed en hem slecht. Hier wordt de rijke gestraft en de arme beloond en is er sprake van vergelding.
Maar de gelijkenis gaat verder, want zelfs al zou Abraham het gewild hebben, hij kan Lazarus eenvoudigweg niet sturen. Tussen de rijke aan de ene kant en Abraham en Lazarus aan de andere kant bestaat een kloof. Die kloof is met geen mogelijkheid te overbruggen (vv. 23-26).
In een tweede gespreksronde vraagt de rijke of Lazarus dan niet naar het huis van zijn vader kan gaan om zijn vijf broers te waarschuwen en te behoeden voor dit afschuwelijke lot. Als positief is te beschouwen dat hij aan zijn broers denkt die kennelijk ook niet hun rijkdom delen met de minderbedeelden. Abraham antwoordt eenvoudig dat zij maar naar Mozes en de profeten moeten luisteren (vv. 27vv).
In de slotronde doet de rijke nog een laatste poging: ‘…als iemand van de doden naar hen toekomt, zullen zij zich bekeren.’ Abraham is niet te overtuigen, nee, als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren … (vv. 30v).
De kern van dit gesprek ligt in de middelste gespreksronde: luisteren naar Mozes en de profeten (vgl. v. 17). Als de rijke dat tijdens zijn leven had gedaan, had hij misschien ook een naam gehad. Het is een waarschuwing aan de farizeeën en aan ons. De vraag is of wij soms zijn als de rijke en zijn broers. In dat geval is de gelijkenis een ernstige waarschuwing aan ons adres. Wij kunnen alleen tijdens ons leven de kloof tussen arm en rijk dichten; is het leven eenmaal voorbij, dan zijn ook die kansen voorbij. Bij Mozes en de Profeten staat het allemaal zwart op wit. Nu nog de daad bij het woord voegen…
Literatuur
Wim Weren, Vensters op Jezus, Zoetermeer 1998, 36-39.
Preekvoorbeeld
Ik hoor het evangelie over Lazarus, en ik word gegrepen door de woorden: ‘in de schoot van Abraham’. De rijke heeft ondanks zijn bizarre levensgang zonder god of gebod een juiste intuïtie: in die schoot wil ik ook wel rusten. Maar de vlammen likken aan hem, ondanks zijn eervolle begrafenis, zoals eerder de honden aan de arme Lazarus.
‘In de schoot van Abraham’ ben je in de hemel. Voor Lazarus kwam zijn dood wellicht als een verlossing. Zijn leven deed er niet toe. Zelfs de restjes die van de tafel vielen, werden hem niet gegund. Dood zal niemand zijn lichaam met zorg in de schoot van de aarde hebben gelegd. Hij werd niet gezien. Ontferming ontbrak geheel en al.
Maar zonder graf is er juist voor hém een schoot van ontferming.
Ons kwetsbare leven begint in de moederschoot, beeld van zorgzaamheid, belofte, intimiteit en beschutting. Het wordt daar in het diepste geheim gevlochten en wonderbaar gemaakt. Soms blijft een schoot gesloten. Dat ondervonden Abraham en Sara. Op hun wijze zochten zij toekomst, met verwijten als gevolg: ik heb u mijn slavin in de schoot gegeven, en nu ze een kind van jou heeft kijkt ze op mij neer. Stuur haar weg met dat kind.
Nadat ze alles en iedereen hebben verloren, legt Ruth haar kind in de schoot van haar schoonmoeder Naomi. Er opent zich toekomst. We bidden: ‘gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot’. En de proloog van het Johannesevangelie vertelt: Jezus is ‘in de schoot van zijn Vader’, innig verbonden.
Kinderen spelen op schoot of komen tot rust, soms nog als ze al ‘puberen’. Maar je kunt daar niet blijven. Je moet op weg gaan. Weg uit die schoot. Een weg terug is er niet. ‘Eeuwig’ heimwee drijft ons voort in een onherbergzaam heelal. We zoeken steeds weer beschutting – bij elkaar, in geld en goed.
En toch… hoe gemakkelijk voelen we ons onveilig? Hoe dichtbij is de angst? En dan komen we samen, op zoek naar dat ‘in de schoot van God’ te zijn. Waarom anders kerk? Maar zo eenvoudig is het niet.
Amos, schudt ons wakker, zoals profeten doen en het evangelie. Kijk nou hoe het er werkelijk aan toe gaat. Zij die het gemaakt hebben, liggen op hun ivoren bedden. Gulzig en beschonken feesten ze er op los. Een arme is hun ogen niet meer waard dan een dode hond. Laat staan dat die armen aan hun poorten de handreiking van God zijn. Een helpende hand, die hen nog wordt geboden ter redding.
Lucas confronteert ons vandaag met schrille tegenstellingen tussen arm en rijk. De kloof is onoverbrugbaar. Het zijn twee werelden. Al zijn het buren, voor en achter de poort, zij leven totaal langs elkaar heen.
Maar dan staat alles op de kop. Wie zich niet als mens gedraagt, die mag geen naam hebben. Gelukkig! Maar ook lastig! – want zo zonder naam kan de rijke iedereen zijn, alleman. Ik zou het kunnen zijn, of u. Het is wel schrikken. Is het evangelie niet erg zwart-wit? Zou die rijke zich nooit hebben afgevraagd: ‘Waar ben ik eigenlijk mee bezig in mijn overvloed? De parabel maakt het rijken – ons – moeilijk, zo niet onmogelijk, om het rijk Gods binnen te gaan.
De arme die op de blaren zat en onder de zweren, draagt wél een naam, Lazarus: ‘God helpt’. Wie wil dat weten? ‘Privé’, ‘Story’ of ‘Hart van Nederland’? Tenzij je natuurlijk een spectaculaire ‘shot’ kan maken van de uitgemergelde Lazarus die zo wonderbaarlijk goed terechtkwam in de schoot van Abraham.
Pas als de rijke dat ziet, begint hij ‘help’ te roepen. ‘Voor mij is het te laat. Ik heb het niet geweten. Ik heb nog broers. Stuur Lazarus naar hen toe. Ze luisteren vast naar iemand die uit de dood terugkeert’. Dat het zal helpen, gelooft Abraham niet zo.
Een zoon van Abraham, Jezus, deed zijn naam: ‘God redt’. Hij reikte tollenaars en hoeren, zieken en zelfs doden, Gods hand. Hij werd met de dood bestraft. En toch… tot op vandaag geloven wij met Lucas in een schoot van ontferming.
In een parochie wil je dat daadwerkelijk terugzien. Daar leven mensen niet langs elkaar heen. Zij gaan met het motto van de afgelopen vredesweek ‘buurten voor vrede’. Zij trekken zich niet terug in eigen kring of cultuur. Zij helpen waar zij kunnen. Zij overwinnen angst en verdeeldheid. Zij nemen de toegestoken hand aan van de arme aan de poort van de samenleving.
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Nico Kok, preekvoorbeeld