- Versie
- Downloaden 45
- Bestandsgrootte 301.74 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
25 juli 2010
Zeventiende zondag door het jaar
Lezingen: Gen. 18,20-32; Ps. 138; Kol. 2,12-14; Luc. 11,1-13
Inleiding
Genesis 18,20-32
‘Abraham bleef staan voor JHWH’ (v. 22). Volgens een oude rabbijnse traditie is deze tekst door de schriftgeleerden veranderd. Oorspronkelijk zou er hebben gestaan: ‘JHWH bleef staan voor Abraham.’ Dat vonden de geleerden echter niet passend. ‘Staan voor (letterlijk staan voor het aangezicht van) iemand’ is immers een uitdrukking voor ‘aan iemand dienstbaar zijn,’ zoals de profeet Elia zich presenteert als iemand die ‘staat voor het aangezicht van JHWH’ (1 Kon. 17,1). Gaat deze ‘antropomorfie’ (mensgelijkvormigheid) van God niet over de schreef?JHWH kan toch niet dienstbaar zijn aan Abraham?
Misschien is dat toch precies de bedoeling van dit verhaal. In de voorafgaande verzen heeft JHWH zijn verbond met Abraham nog eens bevestigd. Trouw aan het verbond, zullen zij niets doen buiten elkaar om. De een zal er nooit zijn zonder de ander en de ander nooit zonder de een. Het initiatief gaat uit van JHWH, en dat zal zo blijven, maar als dat eenmaal vaststaat, zijn de twee bondgenoten gelijkwaardig.
Die gelijkwaardigheid blijkt ook uit het gesprek dat volgt in de verzen 20-32. Plotseling lijkt het alsof wij op een oosterse markt zijn. Er wordt zwaar onderhandeld, als het ware met handjeklap. JHWH doet het openingsbod, Abraham dingt af. JHWH is Abraham ter wille en herziet zijn bod, Abraham, met omhaal van woorden, blijft afdingen. Dat herhaalt zich een paar keer. Dan is het ineens afgelopen. Abraham zwijgt. Ten slotte moet hij instemmen met JHWH: er zijn geen tien ‘rechtvaardigen’ in dit Sodom.
Tien is het getal voor het minjan, het minimum aantal handelingsbekwame burgers dat een gemeenschap vormt. Die gemeenschap is er in Sodom niet. Als individu blijft je dan niets anders over dan protesteren, je niet aanpassen, je niet neerleggen bij ‘de realiteit.’ Dat doet Lot dus ook, op zijn ietwat halfslachtige manier. Maar hij bereikt niets. Voor een doodenkele ‘rechtvaardige’ als hij (2 Petr. 2,7) is er in deze anti-schepping geen plaats.
Het oordeel van JHWH over Sodom en Gomorra is niet willekeurig. JHWH heeft gezegd (vs. 21) dat hij afdaalt om te ‘zien’ en te ‘weten’ wat er precies aan de hand is. ‘Zien’ en ‘weten’ zijn in de bijbel termen van onmiddellijke betrokkenheid. JHWH wil de zonde van Sodom en Gomorra als het ware zelf aan den lijve ervaren voordat het oordeel losbreekt. Dat is een van de functies van de twee boodschappers (‘mannen’ als ‘engelen’; zie 18,2.16 en 19,1) die naar Lot gaan. Samen representeren zij JHWH zelf, die in de gestalte van de derde ‘man’ met Abraham onderhandelt. De tekst wil duidelijk maken dat JHWH precies weet wat hij doet en dat het oordeel over de mannen van Sodom niet buiten hem om gaat.
Dat oordeel bestaat hierin dat JHWH zich volledig terugtrekt uit Sodom en Gomorra. De inwoners hebben door hun daden collectief het ‘woest en ledig’ van vóór de schepping over zich afgeroepen. Wanneer JHWH dit ‘ziet’ en dan spreekt, zal blijken dat hun tot op het bot corrupte gemeenschap (Gen. 13,13) aan haar eigen misdragingen ten onder gaat. De goede aarde verdraagt Sodom niet.
Genesis 18 is een prachtig voorbeeld van de zin van het ‘antropomorfisme’ in de bijbel. God verschijnt als mens tussen de mensen. Hij is, in de gestalte van de ene boodschapper, Abraham dienstbaar in het ‘Oude Testament’, zoals hij, in de gestalte van Jezus Messias, dienstbaar is aan alle mensen in het ‘Nieuwe Testament’.
Lucas 11,1-13
Lucas 11,1-4 geeft een kortere versie van het ‘Onze Vader’ dan Matteüs 6,9-13 die, zoals wij weten uit de Didache (8,2) al sinds de vroege tweede eeuw in de kerken gebruikelijk is. De tekst van Matteüs is duidelijk gestileerd, tweemaal drie beden respectievelijk over wat God doet vanuit de hemel en wat in antwoord daarop met mensen gebeurt op de aarde. Bij Lucas is er geen duidelijke structuur. Wij mogen aannemen dat Lucas het gebed heeft overgenomen uit ‘Q’, de hypothetische bron waaraan zowel Matteüs als Lucas overgeleverde woorden van Jezus hebben ontleend. Literair-historisch gesproken is de versie van Lucas hoogst waarschijnlijk de oudere.
In het ‘Onze Vader’ laat Lucas ‘onze’ weg, maar het is zeker verondersteld. Het gebed is in de eerste plaats het gebed van de gemeente, hier gerepresenteerd door de leerlingen (v. 1).
‘Vader’ als aanduiding van God komen wij in het Oude Testament weinig tegen. De reden zou kunnen zijn dat de schrijvers zich willen distantiëren van het heidendom van hun dagen, waarin de titel ‘Vader’ voor God heel gebruikelijk was. Het vaderschap van God berust daar voornamelijk op zijn potentie, terwijl in Israël de Vader veel meer de leraar en voorganger is. Het Nieuwe Testament spreekt bij voortduring over God als Vader, namelijk als de Vader van zijn Zoon, Jezus Messias. Wanneer wij God als Vader aanspreken zonder daarbij steeds te bedenken dat hij de Vader is van Jezus Messias en als zodanig gekwalificeerd, wordt terugval in het heidendom erg gemakkelijk.
De grammaticale vorm die in het Onze Vader meestal wordt vertaald met een aanvoegende wijs (‘worde geheiligd’), is in het Grieks een gebiedende wijs. De gebiedende wijs tekent de vertrouwdheid van de biddende gemeente met God. Hij is zo dichtbij, zo onder ons, dat je hem kunt bevelen, hem aan zijn woord kunt houden. Buiten Israël worden goden gesmeekt of hoogstens beleefd doch dringend gevraagd, nooit bevolen. De gebiedende wijs ‘moet worden geheiligd’ is ook een teken van zekerheid: gevraagd wordt wat in ieder geval zal gebeuren. Waarom moet het gebeuren? Omdat God zelf het doen zal. De passieve vorm omschrijft, zoals vaker in joodse teksten, het handelen van God. Zijn naam wordt geheiligd, niet door ons maar, zoals Augustinus zegt, door God die werkt in ons.
‘Naam’ is actieve presentie, gezaghebbende faam. ‘Heiligen’ is bewaren voor een speciaal doel. Gods naam wordt geheiligd wanneer hij niet voor onze doeleinden wordt gebruikt. De nadruk mag bij deze en de volgende bede zeker ook wel eens vallen op ‘uw’. Zijn naam wordt geheiligd, niet die van andere machten.
‘Koninkrijk’ is een politieke metafoor. Ook hier kan de nadruk vallen op ‘uw’. Wij verwachten het koninkrijk van God, niet dat van een ander. Het gaat daarbij niet zozeer om een staatsvorm, maar om het koninklijk regeren van God, als een vorst die alleen het goede zoekt voor zijn onderdanen. Het heeft wel een territoriaal aspect. Het breekt door in onze realiteit, het komt ergens aan, concreet, tussen mensen, het ligt niet louter in de sfeer van de goede bedoelingen.
‘Brood’ staat in de bijbel voor voedsel in het algemeen. Het Griekse woord epiousion, dat meestal wordt vertaald met ‘dagelijks’, is een beruchte crux. Het woord komt buiten het Nieuwe Testament nergens voor. Lucas voegt toe ‘van iedere dag’ (associatie aan het manna uit Ex. 16), dus ‘dagelijks’ zou dan dubbelop zijn. Sommige oude vertalingen hebben ‘toekomstig brood’ en denken dan vermoedelijk aan het Messiaanse feestmaal (Jes. 25), waarvan het brood van de eucharistie een teken is.
Lucas geeft een heel concrete invulling van het gebed om vergeving. De ‘schulden’ waarover hij spreekt zijn ook gewoon economische schulden. Het vervolg, ‘want ook zelf vergeven wij ieder die ons iets schuldig is’, sluit aan bij zijn beschrijving van de vroege gemeente in Handelingen 2 en 4. In een maatschappij als de onze, waarin schulden de motor zijn van de economie, klinkt dit gebed heel vreemd.
De laatste bede is moeilijk. Zou God zijn mensen in verzoeking (d.i. in de pijn van het definitieve oordeel over onze wereld) kunnen brengen? Misschien moeten wij het zo lezen, dat onuitgesproken voorop staat dat deze God zijn gemeente altijd zal leiden. Mocht dan de verzoeking komen, dan is zij daarin niet alleen; hij blijft hen leiden. Wij bidden desniettemin voor de verzoeking bewaard te blijven.
Lucas verbindt tenslotte dit gebed onmiddellijk met een passage over gebedsverhoring (Luc. 11,9-13), een passage die wij bij Matteüs pas vinden in 7,7-11. Waar Matteüs besluit met de ‘goede dingen’ die de hemelse vader zeker aan zijn kinderen zal geven, benoemt Lucas die ‘goede dingen’ als ‘heilige Geest.’ Alle gebed is tenslotte een gebed om de heilige Geest, de Geest (d.i. de ons mensen in beweging brengende kracht) van God waarin en waardoor wij moedig verder kunnen leven.
Preekvoorbeeld
Bidden broodnodig
‘God lost geen donder op, dat moet je zelf doen!’ zegt Herman van Veen bewogen om de ellende van kinderen in de wereld. Een jonge man, die lijdt aan de spierziekte ALS, zegt tegen mensen op bezoek: ‘Aan medelijden en bidden heb ik niks, de handen uit de mouwen daar schiet ik wat mee op.’ Ieder is welkom aan zijn bed, maar op mooie woorden zit hij niet te wachten. Zijn buren doen de tuin, maken het huis schoon, ontvangen gasten of waken bij hem, zodat zijn vrouw de nacht door kan slapen. Een kring van mensen draagt hem en zijn vrouw door deze ziekte en daarbinnen groeit verbondenheid.
Bidden zonder betrokkenheid en daadkracht is leeg. Omgekeerd kan enkel actie erg schraal zijn. De geladenheid en de gerichtheid waarmee je leeft is belangrijk. Heeft bidden zin? Ik geloof in de zinvolheid van bidden, maar sta open voor kritiek en wil daar ook van leren.
Vooreerst ga ik te rade bij Abraham en Jezus van Nazaret als leermeesters in contact met God. Door hun ervaringen wil ik me laten leiden in mijn bidden.
De ontmoeting van Abraham met God vindt plaats in de dreigende situatie van twee verloederde steden. Onrecht, seksueel misbruik, uitbuiting van gasten en rechteloosheid vieren hoogtij. Lot, de neef van Abraham, woont er. Abraham maakt zich grote zorgen. Als het zo doorgaat loopt het uit op de ondergang van beide steden. De Eeuwige daalt af op de jammerklacht, die ten hemelschreiend is. God wil weten wat er speelt. Hij heeft aandacht voor wat er is, hoort naar de noodkreet. God is geraakt en betrokken. Het komt tot een heftig gesprek tussen Abraham en de Eeuwige. Ze kijken elkaar recht in de ogen, zijn gelijkwaardig. Het bidden krijgt de vorm van een debat.
De vraag is: hoeveel rechtvaardigen – mensen die gerechtigheid doen – kunnen de stad redden? Wanneer is het punt bereikt dat de steden reddeloos verloren zijn, omdat er geen hoop meer is? Bloedserieus wegen Abraham en God af; Abraham dingt vrijmoedig af op zoek naar de uiterste grens. Die ligt bij tien rechtvaardigen. Dat is het minimum aantal burgers voor een levensvatbare gemeenschap. Wanneer de steden niet levensvatbaar blijken, worden ze aan hun lot overgelaten en eindigen ze in de chaos van voor de dagen der schepping. De bewoners zijn van God los, ze zijn aan zichzelf overgeleverd. Slechts Lot en zijn gezin worden gered.
Bidden als bezinning op de grenzen van goed en kwaad, recht en onrecht, hoop en chaos. Bidden is het leven onder ogen zien zoals het is. En luisteren naar alles wat er meeklinkt. Horen naar de stem van mensen, horen naar de stem van de Eeuwige en stil afwegen: voor en tegen, stem en tegenstem, verleden, heden en toekomst… Geen snelle conclusies, geen overhaaste beslissingen, maar je laten leiden door de diepte van het leven, door de bron van het bestaan.
Het bidden van Jezus loopt na het korte ‘Onze Vader’ uit op vertrouwen, dat God ons bidden hoort en verhoort. Gebedsverhoring! Dat woord heeft vaak geleid tot misverstaan, als zou bidden zoiets zijn als: wij vragen en God zorgt er voor. Niet dus! ‘God lost geen donder op’. Ik versta het vertrouwen van Jezus als: je kunt God alles voorleggen. Hij is als een vriend, een vader, een vertrouweling met wie je alles kunt delen. Het vertrouwen van Jezus dat God ons bidden verhoort, eindigt met bidden om geestkracht. Het is een bidden dat we de geest van God ontvangen en uit die geest handelen. Bidden is niet vrijblijvend. Het verbindt je dieper met de mens voor wie je bidt, het betrekt je bij de noden van de kinderen in de wereld. Bidden leidt tot aandachtig leven en tot daden van gerechtigheid. Bidden is verlangen naar leven met spirit!
Het gebed van Jezus begint bij God onze Vader. Het leidt naar het heiligen van Gods naam en het doen van zijn wil. Waar je bidt om brood, zal de geest je leiden in ontvangen en delen, als eens het manna in de woestijn, als vandaag brood op deze tafel, als thuis het brood van leven.
Bidden om de geest opent je voor de nood om je heen. Het inspireert je mee te doen in Unicef, Memisa, Amnesty International of gewoon de ander te helpen, die jou nodig heeft.
Dat lost niet alle ellende van de wereld op, maar brengt je wel dichter bij God, bij jezelf en de ander. Bidden is broodnodig.
Rochus Zuurmond,inleiding
Ben Piepers, preekvoorbeeld