- Versie
- Downloaden 64
- Bestandsgrootte 386.33 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
16 mei 2010
Zevende zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 7,55-60; Ps. 97; Apok. 22,12-14.16-17.20; Joh. 17,20-26
Inleiding
Alle drie de lezingen houden een visioen in. De eerste twee geven in het verhaal zelf aan dat het om een visioen gaat dat de hoofdpersoon krijgt. Het evangelie geeft het gebed van Jezus om eenheid van de leerlingen in de toekomst.
Op deze zondag tussen de viering van de Hemelvaart van de Heer en Pinksteren, geeft dat te denken. In deze negen dagen van gebed leeft de kerk van de visioenen die haar drijven en trekken. Eén visioen dat haar drijft, van de diaken Stefanus, en een ander, van Johannes de Apostel, dat haar trekt naar de geziene toekomst.
En de kerk luistert naar het gebed van Jezus de Verrezen Heer, dat de leerlingen met hem mogen zijn ‘opdat zij mijn heerlijkheid mogen aanschouwen die Gij mij gegeven hebt’. Van het luisteren naar het gebed, gaat de kerk over naar het zich verenigen in het gebed van Jezus.
De tekst van de eerste lezing is het slot van het verhaal over de diaken Stefanus, die als hellenistische jood zijn verdediging voert tegen de aanklacht dat hij lastertaal spreekt tegen Mozes en tegen God. En dat hij het gezag van Wet en Tempel zou aantasten.
Hij geeft een specifieke visie op de geschiedenis van het volk van God vanaf Abraham tot en met de gave van de Wet aan Mozes en de bouw van de tempel onder Salomo. Stefanus verwijt nu dat zijn tegenstanders wel de Wet eren maar niet onderhouden. En hem wordt verweten dat hij gezegd heeft dat ‘die Jezus van Nazaret deze tempel zal afbreken…’ Dit verwijt brengt Lucas hier ter sprake, terwijl hij het in zijn Lijdensverhaal van Jezus weglaat, waar de andere synoptische evangelisten het vermelden als aanklacht tegen Jezus.
Aan het slot van de redevoering die Lucas hem laat spreken, voegt hij nog toe dat zijn tegenstanders Jezus als de aangekondigde Gerechte hebben verraden en vermoord. Daardoor zijn die aanklagers diep gekwetst en ziedend van woede.
En dan krijgt Stefanus een visioen van de Mensenzoon die staat aan de rechterzijde van God. Jezus die gekruisigd is maar die hij verkondigt en volgt, verschijnt hem in een visioen. Dat verdragen de tegenstanders helemaal niet, en ze gooien hem met stenen dood. Stefanus bidt dan ‘Heer Jezus, ontvang mijn geest’, en ‘Heer reken hun deze zonde niet toe’. Met deze woorden geeft Stefanus aan dat hij Jezus in diens heerlijkheid ter rechterzijde van God, ook als de eindtijdelijke rechter schouwt, zoals in Dan. 7,13v.
Lucas tekent Stefanus zo als een trouwe getuige, die beantwoordt aan de zaligsprekingen in de Lucaanse versie 6,22v; 27v, en zelfs Jezus’ woorden in zijn doodsmoment overneemt (vgl. Luc. 23,34.46).
De tweede lezing is uit het slot van het boek Openbaring. Na alle rampen en verschrikkingen die de gemeenten van Johannes zullen hebben getroffen en het eindoordeel over de dood en de duivel, (Openb. 20) komen de nieuwe hemel en de nieuwe aarde met het nieuwe Jeruzalem (Openb. 21–22,6).
Aan het slot van het visioen van Johannes spreekt Christus hem toe: ‘Zie, Ik kom spoedig.’ Gelukkig degene die de profetische woorden van dit boek getrouw bewaart (22,7). Zo vertaalt de Willibrordvertaling 1995. De nbv vertaalt: ‘Gelukkig is wie zich houdt aan de profetie van dit boek.’ Beide vertalingen pogen zo een fundamentalistische interpretatie te voorkomen dat ‘de woorden van de profetie van dit boek’ – zo staat er letterlijk – een draaiboek of blauwdruk zou zijn van de toekomst en detail.
Dit geldt ook voor de tekst van de lezing die inzet bij vers 12. Het voorgaande maakt duidelijk dat de komst van Christus als rechter van het eindoordeel wel verwacht maar niet gevreesd wordt. De gelovigen die getrouw blijven, kunnen er naar uitzien. Meer nog: ze kunnen er naar verlangen en er om bidden.
Christus heeft het aan de gemeenten laten weten via zijn apostel Johannes: Zie ik kom. Want zoals hij aan het begin van de wording van de wereld stond, zo staat hij ook aan de voltooiing (v. 13). En wie zich door hem hebben laten wassen – gedoopt zijn – krijgen deel aan de levensboom uit het Paradijs (Gen. 3,22) en toegang tot de poorten van de hemelse stad (Openb. 21,21). Zowel het platteland als de stadscultuur leveren een beeld van de komende wereld.
De verteller maakt duidelijk dat het Jezus zelf is – uit de stam van koning David – die deze visionaire boodschap aan de kerken heeft gegeven, via een hemelse bode aan de apostel Johannes. En zo kunnen de kerken ook bidden en verlangen: ‘Kom!’
De liturgische lezing laat de bedreigingen weg over wie er aan dit boek toevoegt of weglaat….Wie iets ervan wegneemt zal zijn deel van de levensboom en de heilige stad door Gods toedoen missen (v. 18). Dat het voor de liturgische lezing wel mag, illustreert dat de kerk dit niet fundamentalistisch leest. De intentie is de heilspellende boodschap van Jezus die garant staat voor de nieuwe toekomst, te laten klinken en te laten beamen. Dit gebeurt door in te stemmen met het verlangend gebed van de kerken van Johannes: Amen. Kom, Heer Jezus!
Dat kan de kerk ook in de Evangelielezing zien. Hier wordt de gemeenschap met elkaar gemaakt door de gemeenschap van de Heer met zijn kerk. Niet alleen met de leerlingen, maar ook met de leerlingen van de leerlingen. Met de volgende generaties die net als Tomas het geloof van de verkondiging door anderen hebben gekregen, doordat ze het gezelschap van de eerste verkondigers zijn blijven opzoeken, zoals Tomas ook deed.
Maar meer nog dan door het woord van de verkondigers is het gebed van Jezus als Verrezen Heer de kracht die mensen bindt. De kerk is getuige van het gebed van Jezus. De kerk kan zich hierin alleen maar voegen. Er wordt voor ons gebeden, en wel om eenheid: Ut unum sint. Dat is het verlangen van de Heer. En wel naar eenheid zoals die er is tussen Vader en Zoon. Deze eenheid blijkt uit de wederzijdse liefde. Dat wenst Jezus ook voor de leerlingen die hebben erkend dat Jezus is gezonden door zijn God die hij als zijn Vader aanspreekt. Deze liefde is ook de heerlijkheid die Jezus heeft gekregen van de Vader en die hij heeft doorgegeven aan zijn leerlingen. In die liefde blijkt de eenheid.
Binnen zijn Triniteitstheologie zoekt een kerkvader als Cyrillus van Alexandrië die eenheid van Jezus en zijn Vader in hun goddelijke natuur, metafysisch zogezegd. Die eenheid met god kan door de leerlingen alleen bereikt worden binnen de kerk die Lichaam van Christus is, met Christus zelf het Hoofd. Heden ten dage ziet men die eenheid als een gave van de Geest, in het visioen van de oecumenische beweging en daarmee als een opdracht die vervulbaar is, omdat de Geest beloofd is aan wie er om smeken (Luc. 11,13). Het gebed van Jezus vond zijn eerste vervulling in de Gave van de Geest op Pinksteren. Wat kan de kerk deze week beter doen dan het gebed van Jezus volgen en zich voegen in zijn gebed, – want de Heer is de Geest (2 Kor. 3,17) – en roepen: Amen. Kom, Heer Jezus!
Preekvoorbeeld
‘Kunt u dat nou begrijpen?’ Een moeder hief haar handen hulpeloos in de lucht. ‘Ze was vroeger zo lief, maar nu hebben we haar al 5 jaar niet meer gezien. Mijn eigen kleinkinderen zijn hier nooit over de vloer geweest. Maggy moet er al dertien zijn. Ik zou haar niet herkennen.’ Ze veegde een traan weg. Er kwam een verhaal vol pijn, over een kloof en over tijd die de wonde alleen maar dieper maakt. ‘En weet u wat nou zo gek is?’ De vrouw keek me vragend aan. ‘Het gekke is dat er helemaal niets gebeurd is. Zomaar ineens bleef ze weg!’ De hele familie leed. Ik begon me af te vragen hoe de dochter zich zou voelen.
Ik moest hieraan denken toen ik de tekst uit de Handelingen las. Het verhaal wordt ieder jaar op Tweede Kerstdag gelezen en af en toe vóór Pinksteren. De goeie Stefanus wordt belaagd. Hij heeft vol vuur staan preken en sloeg zelfs een blik in Gods geheim. Zijn toehoorders stoppen de oren dicht. Ze kunnen het niet aanhoren. Dan stormen ze als één man op hem af. Zij stenigen hem dood. Stefanus bidt dat God hen vergeeft. Het slachtoffer komt als de winnaar uit de strijd. Stefanus is de held. Hebben we nu het hele verhaal gehoord? De andere partij is niet aan het woord geweest. Waaróm zijn ze zo kwaad?
Als je de bijbel erop naslaat, kun je het allemaal lezen. De liturgie heeft de tekst ingekort. Daarom horen we jaar na jaar maar één kant van het verhaal. De hele speech van Stefanus is uit de lezing weggelaten. Het is een redevoering van maar liefst vijftig verzen! Stefanus behandelt de hele geschiedenis. Hij laat zien dat daarin een patroon ligt. God wil zijn volk redden maar het valt hem telkens weer af. Stefanus noemt zijn gehoor moordenaars, godslasteraars en verraders. Hij trekt flink van leer en haalt het gezag van het Sanhedrin onderuit. Zijn rechters hebben hem als een ernstige bedreiging ervaren.
Ieder gevecht heeft twee verhalen. Dat zijn niet twee versies van dezelfde gebeurtenis. Het zijn twee ervaringen. De een heeft dít beleefd en de ander dát. Beiden menen dat maar één van de versies juist kan zijn. Maar er zijn zoveel ware verhalen als er betrokkenen zijn.
Jezus bidt om eenheid. Hij houdt een afscheidsrede. Hij bidt hartstochtelijk dat zijn volgelingen elkaar trouw zullen blijven. Ze horen bij elkaar als God en Jezus. Die bede moet de onze zijn. Oecumene is niet een welles-nietes-strijd over uitspraken en gebeurtenissen in het verleden. Oecumene is Jezus’ verlangen delen naar verbondenheid.
De grootheid van Stefanus is niet zijn boze preek. Zijn grootheid is dat hij op het eind zijn belagers vergeeft. Dat tilt hem uit boven het noodlot.
‘Mag ik iets zeggen op uw verhaal?’, vroeg ik aan de moeder. ‘Graag’, zei ze vlug. ‘U piekert erover wat er gebeurd kan zijn, maar waarom laat u dat verleden niet gewoon los? Schrijf eens een eenvoudig briefje. Gewoon iets in de trant van: Lief kind, ik hou van je en ik zou je toch zo graag weerzien! Kunnen we niet heenstappen over de jaren van zwijgen?’ De vrouw keek me onthutst aan. Ze zocht naar woorden en zei toen abrupt: ‘Ik heb ook mijn trots!’ Het was te moeilijk voor haar. Ze zag alleen haar eigen pijn. Haar oren en ogen waren dicht. Ik begon te vermoeden waar de dochter op stukgelopen was.
‘Heer, vergeef het ons als we niet zien hoe de hemel open kan gaan!’
Lieve kinderen. Teun was trots op Beer. Beer was zijn hond. Teun ging met Beer op stap. Buiten wierp hij een blik omhoog terwijl Beer aan de stoep snuffelde. ‘Lekker zonnetje’, dacht Teun. ‘Als het maar niet te heet wordt’, dacht Beer. Een paar meter verderop sloop een poesje langs de heg. ‘Lief beestje’, dacht Teun. ‘Rot kreng’, blafte Beer. Beer begon aan de riem te trekken. Om de hoek kwam Bella aan, een klein wit hondje met haar baasje Irma. Teun werd zenuwachtig. Hij vond Irma lief en wilde een stoere indruk maken. Daarom trok hij aan de riem: ‘Braaf Beer!’ Beer dacht: ‘Waarom vindt mijn Baasje Bella niet leuk? Ze ruikt toch zo lekker!’ Ze kwamen langs een kersenboom. Teun keek omhoog. Hij zou straks in de boom klimmen. Beer dacht ongerust: ‘Wat moet mijn baasje in de boom?’ Hij snuffelde wat aan de stam en toen tilde hij een achterpootje op. Als de beste maatjes liepen Teun en Beer door dezelfde straat; ieder in een andere wereld.
Henk Berflo, inleiding
Harrie Brouwers, preekvoorbeeld