- Versie
- Downloaden 58
- Bestandsgrootte 298.73 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
7 februari 2010
Vijfde zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 6,1-2a.3-8; Ps. 138; 1 Kor. 15,1(3-8.)-11; Luc. 5,1-11 (C-jaar)
Inleiding
De ontmoeting met het goddelijke leidt tot angst of minstens ontzag en het besef van zonde. Daar moet iets aan gebeuren, want met God in aanraking zijn en zondig zijn kan niet samengaan. Angst is niet nodig, want God maakt het in orde voor wie beseft dat hij dat nodig heeft en erom vraagt. Een seraf reinigt Jesaja de lippen. Jezus bemoedigt Simon: ‘Wees niet bevreesd.’ Dan kan Jesaja zijn opdracht op zich nemen en kan Simon als volgeling van Jezus ‘mensenvanger’ worden.
Jesaja 6
Jesaja heeft een visioen dat uitmondt in een opdracht. Hij ziet de heerlijkheid van JHWH, maar beschrijft deze indirect: zijn verhevenheid, zijn mantel. Seraf betekent elders slang, vaak giftig, soms als vliegend wezen voorgesteld. Dit is de enige tekst waar serafs voorkomen als wezens met 3 paar vleugels en mensachtige eigenschappen. Pas veel later deelt men Serafs in onder de engelen zoals wij dat nu kennen, net als de Cherubs, vanwege hun rol als boodschappers. Weggelaten is, dat zij (uit eerbied) het gezicht en het onderlijf bedekken. Hun drievoudig ‘Heilig’ en de werkwoordsvormen geven de indruk van een permanente toestand. De woorden in vers 4 zijn deels onduidelijk. Overduidelijk is wel, dat de aanwezigheid van JHWH met ontzagwekkende verschijnselen gepaard gaat, zoals zo vaak in de bijbel. De uitdrukking JHWH van de machten (of JHWH Sebaot), die we vooral bij Jesaja en Jeremia vinden, is moeilijk te begrijpen. Grammaticaal wringt het en wat voor machten het betreft is onhelder.
Angst en ontzag spreken uit de reactie. Binnen het visioen benadert Jesaja dit als een werkelijkheid. Voor contact met God, zoals tempeldienst en gebed, moet je rein zijn. Dit contact gaat verder: zien met eigen ogen. De serafs hebben hun gezicht bedekt; Elia had dat ook en Mozes zag JHWH alleen van achteren. ‘Ik ben onrein, maar mijn ogen hebben JWHW gezien! Dat kan niet goed gaan!’
Het woord ‘onrein’ is een cultisch woord. Dat staat los van ‘vies’ en ‘moreel onjuist’, al zijn de voorschriften wel ontleend aan hygiëne en ethiek. Rituele reinheid is een toestand van eerbied die losgemaakt is van het dagelijkse. Daarom o.a. passende kleding, schone handen en voeten. Toch speelt ethiek ook mee. Juist bij de profeten komt sterk naar voren dat je niet voor God kunt verschijnen als er kwaad aan je kleeft. Dat moet eerst weggenomen worden; jouw individuele kwaad en dat wat je meedraagt als deel van het grotere geheel, de volksgemeenschap. Daarom moet hier iets gebeuren: zijn zonde (daden) moet afgewend en zijn ongerechtigheid (toestand) verzoend worden. Zijn angst was onnodig: God maakt hem rein. Dan kan het contact pas plaatsvinden; dan kan de vraag gesteld worden en kan Jesaja zich aanmelden voor deze zware taak. Opvallend genoeg gaat het alleen over reinheid van lippen, van spreken; niet van handen of voeten. De aanraking van Jesaja’s lippen met een gloeiende kool is overigens geen bekend ritueel.
Lucas 5
Jezus staat aan het begin van zijn optreden. In Nazaret vindt hij geen waardering, in Kafarnaüm wel. Men is onder de indruk van zijn preken en genezingen, waaronder de schoonmoeder van Simon, wil hem daar houden, maar hij gaat rondtrekken, aanvankelijk alleen. Al gauw komen er veel mensen naar hem toe. Lucas legt hier en elders veel nadruk op de grote drommen die op Jezus afkomen waardoor hij in de verdrukking komt. Daarom de praktische oplossing met de boot. Uit de vissers kiest hij zijn naaste leerlingen. Tot aan de ‘Veldrede’ komt de inhoud van Jezus’ leer niet naar voren. Lucas spreekt hier alleen over het woord van God. Die term gebruikt hij in Handelingen veel om de christelijke boodschap aan te duiden.
Na de boodschap komt het wonder. We zouden wellicht andersom verwachten. Het valt op, dat vaak expliciet gezegd wordt, dat er eerst geloof nodig is, voordat een wonder kan gebeuren: zoals bij de melaatse (5,12), de lamme (5,20), de knecht van de honderdman, (7,7), de vrouw met bloedvloeiingen (8,48), de dochter van Jaïrus (8,50). Dat hoeft niet eens altijd het geloof te zijn van degene die genezen wordt. Hier doet Simon op de uitspraak van Jezus wat zinloos lijkt en het wonder voltrekt zich. Zo zie je: Wie geloof schenkt wordt bevestigd in geloof. Er is overvloed voor wie luistert naar of werkt voor het woord van God, net als bij de spijziging van de 5000 en de uitzending van de 12 en de 72. De netten zijn overigens al aan het scheuren. Veel vertalingen willen daar niet aan, wellicht met Johannes 21 in het achterhoofd.
Simon valt Jezus te voet, zoals een smekeling dat doet. Hij vraagt Jezus te vertrekken. Het is ook ‘uitgaan’, zoals demonen uit mensen gaan, maar niet zoals Jezus zowel de duivel als Petrus toevoegt bij Matteüs en Marcus: ‘Ga weg!’
Simon weet zich een zondige mens, net als de tollenaar in de parabel van de Farizeeër en de tollenaar. Hij is ontzet, verbaasd. Dat is wat anders dan bang. Jezus antwoordt wel met ‘Vrees niet.’ Dat kennen we van vele bijbelgedeelten waarin mensen contact met God ervaren, bijvoorbeeld als er engelen verschijnen. Het klinkt ook als het om een levenshouding gaat: Voor God heb je ontzag; geen angst. Wie leeft in geloof heeft geen reden tot angst, om levensonderhoud, voor vervolgers, of voor wat dan ook. Simon en de anderen kunnen nu de eerste volgelingen van Jezus worden. Als je vissen vangt gaan ze dood, maar voor ‘mensen vangen’ treffen we hier een woord aan dat ‘levend vangen’ betekent.
Preekvoorbeeld
Voortaan zul je mensen vangen.
Wanneer ik dit zinnetje lees of hoor moet ik denken aan wat elke woensdag de markt zo boeiend maakt: verkopers die hun gadgets aanprijzen ‘… het werkt zo vlot, het is zo eenvoudig… kijk eens!’ - maar als je thuis komt kan je er niets mee aanvangen. En zo ‘vangen’ ze argeloze klanten. Mensen ‘strikken’ noem je dat, ‘vangen’ als iets negatiefs.
‘Voortaan zul je mensen vangen’, zegt Jezus. Maar dan is het helemaal anders bedoeld, in positieve zin. Hij wil niemand foppen of bedriegen. Godsdienst in het algemeen trouwens wil niemand vangen, bedriegen, klein houden, dood doen. Integendeel.
Het woord dat Lucas hier bewust gebruikt betekent letterlijk: levend binnenbrengen, ten leven vangen, op-vangen dus.
Opvangen wil zeggen: uit de put halen, warm ontvangen, openstaan voor, luisteren, om zo te komen tot volop léven, in de rijkste zin van het woord.
En dát kunnen is op zich al een wonder. Zoals het ver-wonder-lijk is hoe iemand een ander tot méns kan laten worden, gelukkig kán maken. Ook al weet hij zeer goed dat hij/zijzelf maar heel eenvoudig, onmachtig en klein is.
Gevoelig zijn voor het wonder van het leven doet een mens open staan voor wonderen zonder meer.
Dat is wat er gebeurde met Petrus. Hij zag wondere dingen: een gelukte visvangst op een plaats die het minst geschikt leek, het diepe; een overweldigend succes, honderddrieënvijftig stuks… En dat alles op de simpele aanwijzing door Jezus. Je zou van minder staan kijken, zeker als visser met jaren ondervinding. Zijn eerste reactie was er dan ook een van schrik. ‘Wat gebeurt hier? Wie is die Jezus eigenlijk? – Ga weg!...’ Hij was ontzet, verbaasd. Maar daarop volgde een spontane uiting van geloof en ontzag. Hij voelde zich klein bij die wondere visvangst. En daarom stond hij ook open voor een nieuwe opdracht: visser van mensen worden, met Gods hulp!
Iets gelijkaardigs was ook gebeurd met Jesaja – we hoorden het in de eerste lezing.
Jesaja wist dat hij niet zomaar tegenover JHWH kon staan, hij was te klein, te onwaardig, had ‘onreine lippen’ zei hij. Daarmee bedoelde hij dat hij niet voor God kon verschijnen noch in zijn naam spreken, zolang er nog kwaad aan hem kleefde. En dat kwaad kon alleen door God weggenomen worden. Wat dan ook gebeurde via serafs, een soort goddelijke boodschappers of engelen. Beelden om duidelijk te maken dat je voor God geen angst moet hebben. Voor God heb je ontzag, geen angst. Hij maakt rein, als je maar, ondanks je kleinheid en onmacht, in hem gelooft en op hem durft vertrouwen.
Pas dán kan met God contact worden gelegd en kan Jesaja als profeet zijn taak opnemen en spreken in naam van JHWH.
Mooie verhalen! Maar wat kunnen ze betekenen voor mij, voor ons? In ieder geval dit:
Als wij ons bewust zijn van onze eigen kleinheid, van onze onmacht, van onze beperktheid op vele gebieden, worden we gevoelig voor de wonderen rondom ons. Dan zien we pas goed hoeveel positieve dingen er gebeuren: mensen die levenslang trouw blijven aan elkaar, mensen die verantwoordelijkheid kunnen dragen en volhouden, mensen die zich vrijwillig inzetten voor zieken of bejaarden, die oog hebben voor de stille wensen van zwakken in onze maatschappij, die begrip opbrengen voor noden van uitgeprocedeerde asielzoekers, jongeren die zich engageren in de jeugdbeweging, zij die consequent hun dagelijkse plichten opnemen, of die zomaar iemand een pleziertje doen… Kortom: de vele mensen die mekaar helpen naar een menswaardig bestaan.
Zie je het gebeuren?
Is dat zo vanzelfsprekend?
Sta je er niet even bij stil?
En dan hadden we het nog niet over die andere wonderen: van de natuur, van de wetenschap, de ontdekkingen, de technische realisaties waartoe de mens in staat is vandaag… Soms toch wel ver-wonder-lijk, is het niet?!
Maar evengoed is het een wonder hoe mensen nog kunnen geloven in God en er voor durven uitkomen, niet beschaamd zijn zich christen te noemen. Te be-wonder-en zijn mensen die, gegrepen door het evangelie, kunnen vergeven en anderen uitnodigen tot verzoening. Is dat niet wonder-baar?
Wie zulke wonderen ziet en er zich klein bij weet, staat klaar voor zijn/haar persoonlijke taak: mensen op-vangen uit de verzwelgende zee van het kwaad en mee bouwen aan een Rijk Gods met een menselijk gezicht.
Doe je mee?
Bart Tieman, inleiding
Guido van Peteghem ofm, preekvoorbeeld