- Versie
- Downloaden 45
- Bestandsgrootte 301.04 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
31 januari 2010
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 1,4-5.17-19; Ps. 71; 1 Kor. 12,31(13,4)–13,13; Luc. 4,21-30 (C-jaar)
Inleiding
Roeping en verwerping zijn de centrale thema’s uit de eerste lezing en het evangelie van deze zondag. Profeet-zijn roept als vanzelf weerstand op. Hoe dichter bij de profeet, des te groter de weerstand, lijkt het wel. Of andersom: voor een profeet is het moeilijker om als de vreemde van God zijn boodschap te verkondigen naarmate mensen hem beter als medemens kennen.
Jeremia 1,4-5.17-19
De profeet Jeremia geeft inzicht in zijn roepinggeschiedenis. Hij vertelt ons niet wanneer of waar het gebeurde, maar wil de kern van zijn roeping naar voren brengen. Zijn roeping betreft zijn hele persoon; het is geen functie of een rol die hij af en toe op zich neemt. God is al met hem bezig voor zijn conceptie. Toen ‘kende’ hij Jeremia al. Het bijbelse kennen is een intieme vertrouwdheid. Al voor zijn geboorte heeft God hem voor zich voorbehouden of bestemd. Het bijbelse woord kan ook vertaald worden met ‘heiligen voor zichzelf’: Jeremia’s hele leven staat in dienst van God. In zijn profetieën richt Jeremia zich tegen de volkeren rond Juda en tot Juda zelf. In vers 5 worden de volken genoemd, Juda zelf in vers 18. De perikoop van deze zondag slaat vervolgens een groot stuk van de roepinggeschiedenis over (1,6-16). Hierin beschrijft Jeremia zijn onmacht om zijn profeetschap op zich te nemen: hij kan niet spreken en is te jong (v. 6). JHWH maakt hem duidelijk dat hij zijn taak wel op zich moet en kan nemen. God zelf is immers bij hem (v. 8). Dit loopt uit op de verzen 17-19 waarin God Jeremia de opdracht geeft om te gaan profeteren. Jeremia moet zijn lendenen omgorden: het kleed wordt tot op de knieën omhoog gesjord en door een gordel tegengehouden, waardoor er meer bewegingsvrijheid is – een veelgebruikt beeld voor het in actie komen. God geeft hem de opdracht onverschrokken te gaan profeteren. Hijzelf zal hem daartoe sterk maken en gebruikt hiervoor de beeldspraak van een versterkte stad, een ijzeren zuil en een koperen muur. Jeremia hoeft niet te vrezen; hij wordt bijna onaantastbaar gemaakt. Overigens zal de profeet in de loop van zijn optreden de nodige tegenstand en bedreigingen te verduren krijgen.
Lucas 4,21-30
Het gelezen deel van het evangelie vormt in feite een geheel met Lucas 4,16-20 dat vorige week deel uitmaakte van de evangelieperikoop. Het sleutelvers 21 werd toen ook al gelezen. Lucas 4,16-30 vormt in feite het eerste openbare optreden van Jezus dat de evangelist beschrijft. De inzet is hoog. Als Jezus na het voorlezen van de messiaanse passage uit de profeet Jesaja (61,1 en verder) in de synagoge van Nazaret beweert dat het Schriftwoord thans in vervulling is gegaan, komt dat dicht in de buurt van de bewering dat hij de langverwachte messias is. De bezoekers van de synagoge zijn enthousiast: ze betuigen hem hun instemming (v. 22). Deze bijval blijkt even later in het tegendeel te zijn veranderd als ze woedend worden. Hoe is die snelle ommekeer te verklaren? Wat gebeurt er, dat Jezus’ stadsgenoten zo van opvatting veranderen? Begint het al met het besef dat hij een van hen is: ‘Is dat dan niet de zoon van Jozef?’ De messiaanse tijd mag wel doorbreken, maar het is onvoorstelbaar dat het door toedoen van een van hen gebeurt. Jezus neemt het woord. In zijn woorden veronderstelt hij de reactie van zijn toehoorders. Alleen via hem horen we waarom de synagogebezoekers twijfelen aan zijn aspiraties. Tegelijk wordt de woede mede door zijn woorden bepaald. Een selffulfilling prophecy?
Jezus verwijst naar zijn optreden in Kafarnaüm waar hij blijkbaar al de nodige wonderen en genezingen verricht heeft. Dit is overigens eerder in het evangelie niet door Lucas verteld, maar enigszins af te leiden uit Lucas 4,14-15 en uit de bewering van Jezus in de verzen 4,18-21. Het spreekwoord ‘geneesheer, genees uzelf’ heeft dan ook betrekking op Nazaret: genees in je eigen ‘huis’. Jezus geeft dan antwoord op de door hemzelf geformuleerde reactie van de toehoorders: geen profeet wordt aanvaard in zijn eigen vaderstad (24). Lucas gebruikt hier voor ‘aanvaard’ een woord dat verschillende vertalingen toelaat: welkom, welgevallig, aangenaam. Er zijn zelfs exegeten die het actief vertalen: geen profeet brengt heil in zijn eigen vaderstad. Of de oorzaak nu eerder bij de stadsgenoten of bij de profeet gezocht moet worden, in ieder geval kan een profeet niet tot zijn recht komen in zijn eigen stad. Jezus staaft dit met twee voorbeelden uit de boeken Koningen. Wie het wil nalezen: het verhaal van Elia staat in 1 Koningen 17, dat van Elisa in 2 Koningen 5. In de voorbeelden wordt de actieve interpretatie ondersteund. Elia en Elisa genezen mensen die niet tot Israël behoren. Hoewel Jezus nadrukkelijk veel genezingen doet in Israël, is het duidelijk dat zijn opdracht verder gaat dan alleen Israël en ook dat zijn optreden binnen Israël steeds meer op weerstand zal stuiten. Zo past deze perikoop (4,16-30) nog goed in de eerste hoofdstukken van het evangelie, waar de missie van Jezus programmatisch wordt weergegeven.
Het relaas van Jezus vervult alle bezoekers van de synagoge met woede. Het leidt er zelfs toe dat ze Jezus in de afgrond willen gooien, waarschijnlijk met de bedoeling hem te doden. De verwerping van Jezus is een belangrijk thema in het Nieuwe Testament en heeft lange wortels tot in het Oude Testament, waar het volk telkens weer afdwaalt van Gods wegen en profeten negeert die het volk weer tot God willen doen terugkeren. Johannes heeft het in zijn proloog samengebald in de zin: ‘In zijn eigen huis is Hij gekomen, en zijn eigen mensen hebben Hem niet opgenomen’ (Joh. 1,11). Hoewel het om een terugkerend patroon gaat, betreft het telkens concrete mensen in concrete situaties. Het schema van joden die Christus verworpen hebben en heidenen die hem aanvaard hebben is een gevaarlijke simplificatie. De verwerping van Gods heilsaanbod, of voorzichtiger uitgedrukt de weerstand die Gods boodschap oproept, is een terugkerend fenomeen. Wellicht zou je het een repeterende breuk kunnen noemen die uiteindelijk ook onszelf kan raken. Het is daarbij de keerzijde van Gods niet aflatende inzet om ons met zijn liefde te bereiken.
Jezus redt zich uit zijn benarde situatie en gaat midden tussen de mensen door. Blijkbaar gaat er een kracht van hem uit waardoor de mensen uiteen wijken en hem niet meer kunnen of willen belagen. Zou er nu iets beginnen te dagen dat die bekende zoon van Jozef ook de onbekende Zoon van God is?
Preekvoorbeeld
Het evangelieverhaal dat we zojuist hoorden, is maar een half verhaal. Het is de helft van het verhaal over het optreden van Jezus in de synagoge van Nazaret. Vorige week hoorden we het eerste gedeelte, waarin Jezus zijn levensprogram aankondigde: ‘De geest van God is over mij gekomen, zei hij, Hij heeft me gezalfd en gezonden. Er zullen vele wonderlijke dingen gebeuren. Het Jubeljaar waarover Jezus in Nazaret spreekt, zal werkelijkheid worden.’
Het zou echt een Jubeljaar kunnen worden. Wat het betekende, wisten de Joden wel. In een jubeljaar zou recht worden gedaan aan de arme kant van het volk Israël. Dat is altijd een oude droom van het volk geweest. Ze hebben het ooit vastgelegd, een droom die ze in heel hun geschiedenis hebben meegenomen. Elke vijftig jaar zou er een Jubeljaar worden gehouden.
Ze hebben gemerkt dat na vijftig jaar de grond waarvan ze moeten leven niet meer eerlijk is verdeeld. Heel wat mensen hebben in die periode door de droogte of door pech of door ziekte zich gedwongen gevoeld hun land te verkopen aan anderen, die meer geluk hebben gehad en wie het voor de wind is gegaan. Zij bleven wél gezond, hebben flink kunnen werken of ze zijn slimmer geweest. Zo is er na een aantal jaren een oneerlijke verdeling ontstaan. Sommigen zijn rijk geworden: anderen zijn hun land kwijt geraakt en zijn aan de onderkant van de samenleving terechtgekomen, hebben zich vaak als slaaf in dienst moeten stellen van de rijken. Een onrechtvaardige samenleving, waarin de kinderen van de bovenlaag de rijkdom van hun ouders erven zonder enige verdienste. De kinderen van de armen en slaven erven slechts armoede en onvrijheid.
In Brazilië, maar ook elders in de wereld zie je dat nog steeds gebeuren: kleine boertjes die het niet redden, hun land moeten verkopen en dan naar de stad trekken, waar ze alleen maar dakloos of in krotten in armoede verder moeten leven: geen toekomst voor hen zelf en hun kinderen. Ze zijn niet meer in staat om uit de cirkel van de armoede te ontsnappen.
Zoiets is er ook aan de hand bij het Joodse volk. Daarom is het in Israël een oude droom om elke 50 jaar die verhoudingen recht te trekken: slaven hun vrijheid terug te geven en hen zo in de gelegenheid te stellen om weer opnieuw te beginnen. Het land wordt dan opnieuw verdeeld.
Een prachtige gedachte van rechtvaardigheid en solidariteit. Wel moeten we constateren dat deze oude droom nooit echt is gelukt; soms wel op kleine schaal, maar nooit voor het hele volk. De vrije mensen en de rijken konden gemakkelijker hun belangen verdedigen dan de armen en de slaven. De uitvoering werd daardoor geblokkeerd.
Jezus kondigt bij zijn optreden in de synagoge aan dat het NU werkelijkheid zal worden. In het evangeliegedeelte van deze zondag horen we de reactie van de toehoorders op de boodschap van Jezus, op zijn levensprogramma. Ze zijn enthousiast dat een gewone jongen uit hun dorp, de zoon van Jozef, die ze allemaal kennen, zulke begaafdheden bezit gevangenen bevrijden, geboeiden uit hun donkere cel in het licht brengen en de armen uit de cirkel van hun ellende halen.
Zo iemand kan goed van pas komen. In tijden van hongersnood kan hij voor brood zorgen. Hij kan zieken genezen en doden ten leven wekken. Wat wil je nog meer als je dorpsgenoot dat allemaal kan? Ze zijn er verbaasd over: ‘En hij is nog wel iemand van ons.’
Maar hun enthousiasme slaat om in boosheid wanneer hij zegt dat een profeet door God wordt gezonden om over de grenzen heen te kijken, zich niet kan en mag beperken tot eigenbelang. Dat is altijd zo geweest, zegt Jezus. Kijk maar naar de oude verhalen van onze geschiedenis: Elia en Elisa, twee profeten, hebben hun aandacht hoofdzakelijk gericht op de nood in andere landen en de ellende van vreemdelingen. Ze werden immers geroepen om over de grenzen heen te kijken: Gods heil en zijn genade zijn niet alleen bestemd voor ons, voor ons eigen volk, voor ons eigen land, maar zijn bestemd voor heel de wereld.
De mensen in de synagoge worden woedend, want ze denken in de trant van ‘Eigen volk eerst.’
Ze hebben een kring getrokken om hun eigen stad, hun eigen belangen en ze proberen Jezus binnen de cirkel te houden. Woedend zijn ze dat Jezus niet meedoet met de bescherming van eigen belangen. Integendeel, hij daagt hen uit om op te komen voor de belangen van anderen, elders in de wereld, ver weg misschien, of heel dichtbij met een andere huidskleur, op te komen voor de mensen die geen deel hebben aan de rijkdom van de aarde.
Jezus is een profeet die ergens voor staat en daar voor uitkomt. Hij wil de cirkel van eigen belang, van bekrompen denken, van benauwde begrenzing doorbreken. Het wordt hem niet in dank afgenomen en ze gooien hem de stad uit. Mensen met zulke revolutionaire ideeën moeten over de rand geschoven worden: weg ermee! In de hoop dat ze samen met hun ideeën te pletter vallen in de afgrond en in het niets terechtkomen.
Nu hoeven we onszelf geen profeet te vinden, maar we kunnen wel idealen hebben, ergens voor staan, opkomen voor belangen. Voor de mensen aan de onderkant van de samenleving. Voor zwerfkinderen in de vele steden van de wereld. Voor thuislozen en daklozen in eigen land. Voor de asielzoekers die radeloos op zoek zijn naar een nieuwe toekomst, dobberend op wankele bootjes in de hoop ergens toegelaten te worden. We kunnen meeleven met kinderen, hier geboren en opgegroeid,voor wie toch geen plaats blijkt te zijn in ons land. Je wilt iets bereiken dat hen ten goede komt, je doet mee aan acties en bewegingen.
Natuurlijk, er zullen altijd mensen zijn die ons blijven toeroepen ‘Eigen Volk Eerst. Verdeling van rijkdom, verdeling van land, verdeling van welvaart heeft geen zin.’
Het kan best gebeuren dat je eigen idealen gaan wankelen, als je denkt:
‘Ze hebben zelf hun documenten weggemaakt.’
‘Ze willen toch niet werken.’
‘In hun eigen land is het voor hen beter; daar vinden ze hun eigen cultuur.’
‘Wordt ontwikkelingsgeld wel goed besteed?’
‘Voor ons is er geen huis, voor de buitenlanders wel.’
En natuurlijk gebeuren er ook onverkwikkelijke dingen waar we ons over verbazen of ons over ergeren. En dan denk je: ‘Vergis ik me misschien?’
Op zulke momenten is het moeilijk je idealen hoog te houden en trouw te blijven aan onze zending, die over grenzen heen reikt. Misschien ontbreekt ons de mogelijkheid om in de huid te kunnen kruipen van degenen die hun leven zien instorten en geen toekomst meer zien.
Dezelfde argwaan bemerken we ook bij de moeizame gang naar solidariteit in Europa, waar nationale politieke leiders vooral hun eigen economieën willen veiligstellen.
Mensen die in de beweging van Jezus willen staan hebben een zending naar álle mensen die hunkeren naar een uitgestoken hand, die hopen op een meelevend hart, uitzien naar iemand die geneest of bevrijdt en toekomst aanreikt en hen meeneemt op de weg. Zo zouden we te midden van alle materiële belangen een ziel kunnen geven die begeesterend en sociaal is. Dat kan een Jubeljaar zijn, een periode van genade.
Marc Brinkhuis, inleiding
Theo de Wit, preekvoorbeeld