- Versie
- Downloaden 62
- Bestandsgrootte 296.90 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
17 januari 2010
Tweede zondag door het jaar, Dag van het Jodendom
Lezingen: Jes. 62,1-5; Ps. 96; 1 Kor. 12,4-11; Joh. 2,1-12 (C-jaar)
Inleiding
Jesaja 62,1-5
De eerste lezing komt uit een van de laatste hoofdstukken van het boek Jesaja, het deel dat aangeduid wordt als Trito-Jesaja (56-66). Deze auteur schrijft in de traditie van zijn voorgangers. Dat is allereerst de naamgever van het hele boek, Jesaja, die leefde in de achtste eeuw voor Christus en aan wie Jesaja 1-39 toegeschreven wordt. Op hem bouwt een tweede auteur (of auteurs?) voort, die we aanduiden als Deutero-Jesaja (Jes. 40-55). Trito-Jesaja neemt hun beider motieven op en interpreteert ze opnieuw, als antwoord op de omstandigheden na de Babylonische ballingschap. Jeruzalem is een puinhoop, het land ligt grotendeels braak. De profeet wil hoop schenken: aan verwoesting en woestenij komt een eind, dat belooft God.
Deze belofte is gebaseerd op het verbond tussen God en het volk Israël. Dit verbond houdt in dat er tussen de partijen een relatie bestaat die wederkerig en onverbrekelijk is. JHWH heeft weliswaar het initiatief genomen tot dit verbond, er kan pas echt sprake zijn van een verbond als het volk antwoordt en blijft antwoorden. Dan zal JHWH God van het volk zijn (Gen. 17,7; Ex. 6,7) en zij het volk van JHWH (Lev. 26,12). En dat laatste betekent: je houden aan de Thora, je inzetten voor gerechtigheid. Uit de Tenach weten we dat het volk en zijn leiders herhaaldelijk moeite hebben zich aan de verbondsafspraken te houden. Dan zien we profeten optreden, die hen in kritische bewoordingen oproepen het verbond met JHWH trouw te blijven. Daartoe gebruiken ze een scala aan beelden, tot de meest intiem-menselijke toe. De profeet Hosea beschrijft het verbond tussen JHWH en Israël bijvoorbeeld als de relatie tussen een zorgende ouder en zijn/haar kind (Hos. 11,1-4), de crisis tussen volk en God als een stukgelopen huwelijk (Hos. 2-3).
Het beeld van het verbond als huwelijk vinden we ook in de tekst van de eerste lezing van vandaag. Daarin is niet Israël, maar Sion/Jeruzalem de aangesprokene. In deze perikoop herneemt de schrijver motieven uit Jesaja 54, vooral uit Jesaja 54,1.4-8; ik kom daar zo op terug. Hij schildert de hoopvolle toekomst die Sion te wachten staat: de stad zal stralen door haar gerechtigheid en bevrijding (62,1), een schitterende kroon en koninklijk hoofdtooi zijn in JHWH’s hand (62,3). Deze verzen omringen de beschrijving van Sions toekomstige faam: de volken zullen haar gerechtigheid zien, alle koningen haar heerlijkheid, ze zal genoemd worden met een nieuwe naam, door JHWH bepaald (62,3).
In 62,4a-b krijgen we dan de nieuwe namen voor stad en land te horen: ‘Verlatene wordt ‘Mijn verlangen’, ‘Eenzame’ wordt ‘Mijn bruid’. Cruciaal in deze beeldspraak is dat de bruid geen prille jonge vrouw is, maar een in de steek gelaten rijpere vrouw. Net als in Jes. 54,1, de tekst die als basis gediend heeft voor de onze, krijgt de versmade vrouw weer toekomst. Het vroegere verbond wordt niet vervangen, maar hernomen, bevestigd, het krijgt nieuwe glans. De relatie is weer als in het begin. Het is alsof een jongeman met een meisje trouwt (v. 5). ‘Zoals een jongeman een meisje tot vrouw neemt, zo zullen jouw zonen (Hebreeuws: banaich) jou ten huwelijk nemen,’ lezen we in de Masoretentekst. De woorden ‘jouw zonen’ doen in deze context wat merkwaardig aan. Om deze reden verkiest een aantal vertalers, onder wie Buber/Rosenzweig en de samenstellers van het Romeins missaal, een andere lezing: ‘zo zal je bouwer’ (Hebreeuws: bonaich) je ten huwelijk nemen.’ Zij baseren zich daarbij op parallellen in Jesaja 54,5 (‘want je maker neemt je tot vrouw’) en Psalm 147,2 (‘de maker van Jeruzalem, dat is JHWH’).
Johannes 2,1-11
Ook in de evangelietekst van vandaag is sprake van een huwelijk. Wat vorm betreft is het verhaal over de bruiloft in Kana een klassiek wonderverhaal: eerst wordt de noodsituatie beschreven (Joh. 2,2-3), vervolgens de redding (2,4-8), tenslotte de reactie van de betrokkenen (2,10). Aan het eigenlijke verhaal gaat nog een introductie vooraf (2,1), waarin de evangelist plaats, tijd en hoofdpersonen noemt. De perikoop wordt afgesloten met een conclusie (2,11).
Een aantal elementen in het verhaal roept vragen op. Allereerst begint de introductie (Joh. 2,1) met de woorden ‘op de derde dag’. Dit is een verwijzing naar eerdere gebeurtenissen. Onze perikoop maakt deel uit van een serie van vijf scènes (1,19-2,11) die gaan over de eerste getuigenissen over en leerlingen van Jezus. De gebeurtenissen in Kana vormen de slotakte. De tijdsaanduiding ‘op de derde dag’ is echter meer dan een scharnierstuk. Ze heeft ook theologische betekenis. In deze woorden weerklinkt Exodus 19, de verbondssluiting op de berg Sinai, waar God zich op de derde dag openbaart (19,16). Voor we goed en wel in Kana zijn, laat de evangelist ons al weten dat God zich in wat komen gaat zal laten zien. Allereerst aan de leerlingen die Jezus in Johannes 1,40-51 geroepen heeft. Jezus’ belofte aan Natanaël dat hij ‘nog grotere dingen zal zien’ (1,50) wordt in Kana bewaarheid. De leerlingen zijn getuigen van het wonder van de wijn, het eerste teken van Jezus’ heerlijkheid, opdat zij (blijvend) in hem geloven (2,11).
De beschrijving van de bruiloft zelf is schetsmatig. De bruid wordt niet eens genoemd, de bruidegom heeft slechts een bijrol (Joh. 2,9-10), zijn identiteit blijft onhelder. De bruiloft staat hier, net als in Jesaja 62, voor het verbond tussen God en Zijn volk. De evangelist treedt wel in details over de omvang van het wonder: er staan zes waterkruiken, met een inhoud van 80 of 120 liter elk, bestemd voor de joodse reinigingsrituelen (2,6). Op last van Jezus worden de kruiken gevuld met water (2,7) en als de ceremoniemeester komt en van het reinigingswater schept, is het geworden tot een overvloed (op zijn minst zo’n 500 liter!) aan uitstekende wijn (2,9). Overvloed aan wijn komt in de Tenach voor in teksten als Jesaja 25,6, Joël 4,18 en Amos 9,13-14, die verwijzen naar de tijd waarin God koning zal zijn op aarde. Over reiniging wordt gesproken in Exodus 19,10.14-15, het verbond op de Sinai. De bruiloft te Kana is de plaats waar de leerlingen getuigen zijn van de bevestiging van het verbond, de openbaring dat Gods rijk in Jezus aanwezig is. Een openbaring die zonder het eerste, telkens hernieuwde verbond (zie de eerste lezing) ondenkbaar en onhoudbaar is.
Preekvoorbeeld
Toen de minister van sociale zaken, Marga Klompé, de wetgeving afrondde voor de sociale werkplaatsen, noemde ze deze plekken de parel op de kroon van de sociale zekerheid. In onze maatschappij zou niet alleen recht worden gedaan aan allen die van harte op de arbeidsmarkt werden ontvangen, maar ook aan hen die door handicap uitgesloten leken van arbeid. De sociale werkplaats was de plek waar solidariteit en gerechtigheid hand in hand zouden gaan.
Maar het zou nog veertig jaar duren voordat we gingen spreken over ‘mensen met mogelijkheden’ i.p.v. mensen met een handicap.
Gerechtigheid, dat is de kroon waaraan Jeruzalem gekend en herkend wordt onder de volken. Dat houdt de profeet Jesaja zijn landgenoten en medegelovigen voor, in de ballingschap en bij hun terugkomst in het verwoeste land. Een grote groep berooide gelukszoekers die terugkeerden, die hun zekerheden loslieten om de droom van het verleden weer waar te maken op de plek waar de droom was ontstaan. Een stad van vrede, een land van gerechtigheid, een samenleving die zich verbonden wist met als omheining de Thora. En dit alles in diepe verbondenheid met God die hen had weggeroepen. Ja, zij voelden zich de ‘Verlatene’, maar zelfs dat wees op de innige verbondsrelatie tussen God en zijn volk.
Maar het was hard werken en ze ondervonden veel teleurstellingen, die eerste nieuwe bouwers. Het was bijna vechten tegen de bierkaai van onverschilligheid van hun landgenoten, tegen de aanvallen van de nieuwste bewoners die hun idealen niet deelden, tegen het harde en arme leven op een plek die zou moeten schitteren. En zo werd het een oefenplaats voor echte gerechtigheid. Dat is niet: iedereen hetzelfde. Bijbelse gerechtigheid wil zeggen: hoe kom jij tot je recht met je mogelijkheden en met je handicaps, hoe doe jij recht aan de verdrietige, aan de verlatene? Dat is hard werken, dat is telkens attent zijn op, dat is durven ontvangen. Je hoeft je niet te bewijzen, neem de veiligheid maar aan. De profeet brengt dat in verschillende woorden onder de aandacht: met God ben je verbonden en hij laat je niet los. Gehuwde, Mijn Welbehagen… dat zijn de koosnamen die God gebruikt voor hen die zich met hem verbonden weten.
Gerechtigheid, dat is hard werken, nog steeds zowel in ons land als daarbuiten. In het Midden-Oostenconflict zien we vaak door de bomen het bos niet meer. Er is zoveel dat meespeelt, er is geen enkel gezin zonder slachtoffers en er is ontzettend veel ongerechtigheid. Een joodse leraar zei eens bij wijze van grap: Als het in Jeruzalem vrede is, is er ook vrede in de rest van de wereld. Het maakt pijnlijk duidelijk hoe veel moeite echte gerechtigheid kost, hoezeer opnieuw Jeruzalem een oefenplaats is voor Joden en Palestijnen daar ter plekke, maar ook voor ons op afstand. Jeruzalem, de plek waar Jezus geleden heeft en verrezen is, is ook voor ons een thema in de dialoog met joden en het Jodendom. Het is toch onze gezamenlijke plaats van gerechtigheid en solidariteit? Het maakt ons voorzichtig in onze oordelen.
Hard werken, dat was het ook voor de bedienden in ons evangelieverhaal. Jezus had gemakkelijk praten: ‘Doe die kruiken maar vol...’ En omdat zij zijn moeder vertrouwden, deden zij dat. Er wordt ons niet verteld waar al dat water, 600 liter, vandaan kwam. Hoeveel de bedienden moesten lopen, waar de bron of de cistern was, en hoe groot de kruiken waren waarin zij dat water vervoerden. Het lijkt vanzelfsprekend, maar voor een echt wonder is het onontbeerlijk. De vele vrijwilligers in onze kerken, de talloze mantelzorgers, de vredesactivisten in alle kampen… het lijkt vanzelfsprekend, maar het is hard werken en onontbeerlijk voor de wonderen die geschieden. Mensen die handelen in vertrouwen, die dienstbaar willen zijn en vaak anoniem volhouden. ‘Doe de kruiken maar vol…’ zegt Jezus tegen hen, en tegen ons. Niet om ijver en prestaties te bevorderen, want dan wordt het een wedstrijd waar God niet in gelooft. Doe maar wat je moet doen, wat je in vol vertrouwen samen kunt doen. Uiteindelijk is het een ander die de gerechtigheid en de solidariteit tot een succes maakt. Soms is het de derde dag, de dag van het verbond, de dag van Pasen, waarop net als op de vijftigste dag, de Geest waait en het gewone heel bijzonder wordt. Waar hemel en aarde elkaar even raken en het verbond tussen de Eeuwige en zijn volk oplicht. Weet dat je daar bij hoort.
Tineke de Lange, inleiding
Leo Geurts, preekvoorbeeld
24 januari 2010
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Neh. 8,2-4a.5-6.8-10; Ps.19; 1 Kor. 12,12-(14-27)30; Luc. 1,1-4; 4,14-21 (C-jaar)
Inleiding
Nehemia behoort niet tot de bekendste bijbelboeken. Toch is het meer dan de moeite waard om het in zijn geheel te lezen. Het is bovendien heel spannend. Het boek vertelt hoe Nehemia, een jood in ballingschap, door zijn broer en een gezantschap uit Judea, op de hoogte gebracht wordt van de toestand waarin de achtergeblevenen in Jeruzalem verkeren. Wanneer hij van hun deplorabele situatie verneemt, breekt hij in tranen uit. De neerslachtige stemming waarin hij terechtkomt, ontgaat de alerte Perzische koning Artachsasta niet. Op diens vraag wat Nehemia schort, komt het hoge woord eruit. De koning mandateert Nehemia de muren en stadspoorten van Jeruzalem te herstellen. Nehemia wordt voorzien van brieven die zijn opdracht bevestigen, en hij krijgt bouwmateriaal uit de koninklijke werkplaatsen mee. Hij vertrekt uit Susan en komt in Jeruzalem aan. Onthutst neemt hij de omvang van de verwoesting in zich op en gaat vervolgens aan het werk. Buitengewoon spannend wordt het als het verzet tegen de herbouw groeit. Er zijn allerlei mensen die geen belang hebben bij deze herbouw. De bouwers gaan niettemin door, ook al is dat met een troffel in de ene hand en een spies, om zich tegen onverhoedse aanvallen te weren, in de andere hand. Ook wordt beschreven hoe men Nehemia psychologisch onder druk zet, en zelfs met de dood bedreigt. Maar hij weet stand te houden, als mens en als bestuurder. Daarna is er ruimte om scheefgegroeide verhoudingen onder het volk recht te trekken. Nehemia neemt het op voor wie uit armoede alles moest verpanden. Met een beroep op de Wet ziet hij erop toe dat bezittingen weer naar de oorspronkelijke eigenaren, ‘onze broeders’, terugkeren. Om te laten zien dat aan zijn integriteit niet getwijfeld mag worden, zweert hij in het openbaar dat hij zich in zijn hoedanigheid als stadhouder geen bezittingen van anderen heeft toegeëigend noch anderen op enigerlei wijze benadeeld of schade berokkend heeft (Neh. 5,14). Ten slotte wordt de muur in 52 dagen tijd geheel opgebouwd (6,15). De herbouw van de stad blijkt, en dat heeft Nehemia destijds in ballingschap goed ingeschat, de materiële voorwaarde voor het volk om in veiligheid volgens de Wet te kunnen leven. Pas als dat gegarandeerd is, kan aan de naleving van de Torah serieus gehoor worden gegeven.
In dat kader valt nu de lezing van deze zondag waarin het hele volk zich opstelt op het plein voor de Waterpoort om de lezing van de Wet te horen. Wie iets verder doorleest ziet dat deze voorlezing zich over meer dagen uitstrekt. Er staat dat dit iedere dag van het loofhuttenfeest plaatsvindt (8,18). Daarmee lijkt de voorlezing geheel in te stemmen met een regel uit Deuteronomium waarin staat dat om de zeven jaar op loofhuttenfeest, ‘ten tijde van het jaar van de vrijlating’, dus elk sabbatsjaar, de Wet voor heel Israël zal worden voorgelezen (Deut. 31,10v). Dat met ‘heel Israël’ zowel de mannen als de vrouwen én de kinderen worden bedoeld, maakt Nehemia duidelijk in ons gedeelte. Overigens wordt de aanwezigheid van vrouwen en kinderen op meer plaatsen genoemd, zoals in Nehemia 10,29v waar het volk zich onder ede verplicht zich aan de wet te houden, en nadrukkelijk gesproken wordt dat die eed ook de vrouwen en kinderen insluit (zie eveneens Deut. 31,12v).
Het Lectionarium heeft in het te lezen gedeelte de namen van de Levieten die rondom de voorlezende Ezra staan, weggelaten. Alleen missen we dan in vers 7 net een belangrijk detail, namelijk dat deze Levieten aan het volk de door Ezra voorgelezen Thora uitleggen. De bijbel lezen is niet genoeg. En vanaf vers 11 zien we ook op de volgende dagen dat men samen met Ezra en de Levieten verder studeert op de tekst. Zo worden ontdekkingen gedaan in de tekst. Hier wordt een prachtig model aangereikt voor een vierende, horende en studerende Kerk die begrijpt wat Lernen is, waarover Franz Rosenzweig en Martin Buber spraken als kenmerkend voor het joodse leren. Alleen in een voortgaand lees- en leerproces komt de Schrift tot leven. Niet onbelangrijk is dat het initiatief van het voorlezen niet van Ezra of Nehemia of zelfs de Levieten komt, maar van het volk (8,1). Een zeldzaam gelukkig moment waarop de vox populi de openbarende kracht van de vox dei heeft. Hier beseffen de hoofden van het volk dat zij het niet zonder de inbreng van het volk redden. Een thema waar de epistellezing uit 1 Korintiërs 12 prachtig bij aansluit.
Net als in Nehemia horen we hoe in Lucas 4 naar de Schrift wordt geluisterd. Men ziet op Sabbat aandachtig toe hoe Jezus de profeet Jesaja opent en leest. In beide lezingen zien we dat op de Schriftlezing uitleg volgt. Een andere overeenkomst zit in de gespannen verwachtingen bij de hoorders. Men verwacht iets belangrijks te zullen horen. De betekenis wordt als significant en relevant beschouwd, anders liep men er wel voor weg. De beide lezingen bieden dus nog al wat aanknopingspunten om het belang van de Schriftlezing te belichten. De aandacht voor de Schrift in een publieke setting; en ook het belang van de herhaling. Oude teksten krijgen een betekenis voor elke tijd en generatie hoorders: ‘Heden wordt dit Schriftwoord in uw oren waar!’ Maar de evangelietekst laat ook zien dat de woorden erkenning kunnen krijgen zonder dat ze wortel schieten. Wie doorleest in Lucas na vers 21 ziet dat Jezus’ eigen stad hem niet erkent als de door Gods geest gezalfde die Gods genadejaar komt proclameren. De snelle omslag van bijval voor de woorden van Jesaja naar ongeloof over de actualisering, toont hoe onvoorspelbaar de uitkomst van de verkondiging is.
Eigenlijk is het een groot goed dat wij in ons land in staat zijn om de Bijbel in principe elk moment van ons leven te kunnen opslaan. Dat we erover kunnen horen elke zondag in de liturgie. Dat kunnen we een van de verworvenheden noemen van de boekdrukkunst. We hoeven in principe niet meer de deur uit om de Schrift te raadplegen. Terwijl in de Thora nog gerekend wordt met een openbare voorlezing over zeven dagen, elk zevende jaar. Toen was de lezing van de Thora een uitzonderlijk gebeuren. Daar moest je dan ook bij zijn. Niemand uitgezonderd. Maar de voorwaarde was dan ook optimaal. Het gebeurde immers in het sabbatsjaar. Niemand hoefde thuis te blijven vanwege werkverplichtingen. Men was vrij om naar Jeruzalem op te trekken. Er was tijd om naar de Wet te horen en die te doen. En wie ontdekte dat hij het had laten sloffen, kreeg nu weer de gelegenheid met een schone lei te beginnen (Neh. 8,9v).
Preekvoorbeeld
Vandaag bijbelzondag bij uitstek. Een hoogdag van het woord. Zowel de eerste lezing als het evangelie doen verslag van wat het voorlezen van de Schrift bewerkt. Het woord moet beluisterd worden, want het geloof is uit het gehoor. Jezus gaat naar de synagoge in zijn geboortedorp en men reikt hem de rol van Jesaja aan. De inwoners van Nazaret, een kleine groep, zijn daar samengekomen. De priester Ezra leest van de dageraad tot de middag voor uit het Boek. Zeven dagen lang, heel de Schrift. Zo deed men het elk zevende jaar, het sabbatsjaar. En heel het volk was aanwezig bij deze feestelijke gebeurtenis, want iedereen was vrij. Zo is ook de zondagsrust een ideale, materiële voorwaarde om het Woord van God te beluisteren. En dan vooral met een vrij hart.
Het woord van God doet wat het zegt. Het is een daad. ‘Want zoals de regen en de sneeuw’, lezen we bij Jesaja, ‘uit de hemel neerdalen en pas daarheen terugkeren wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar hebben bevrucht en met planten bedekt, wanneer zij zaad hebben gegeven aan de zaaier, en brood aan de eter, zo zal het ook gaan met mijn woord. Het komt voort uit mijn mond; het keert niet vruchteloos naar mij terug, maar pas wanneer het heeft gedaan wat mij behaagt, en alles heeft volvoerd, waartoe ik het heb gezonden.’ (Jes. 55,10-11) En wij belijden ook dat Gods woord is mens geworden in Jezus. Het woord is vlees geworden. God deelt zichzelf mee in zijn woord, in Jezus.
Het woord van God raakt mensen. Het laat hen hoe dan ook niet onverschillig. Al roept het bij mensen een hele reeks reacties op, van uiterste, vijandige afwijzing tot de meest ontroerende aanvaarding. Maar dit woord moeten wij ook nog op ons leven leggen. Zoals ook Jezus het woord vlees en bloed laat worden in zijn leven. ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt, is vandaag in vervulling gegaan.’ Hij actualiseert het woord en legt het uit. De uitleg volgt op de voorlezing en het beluisteren en verklaart de diepe zin ervan en betekenis voor ons leven nu. Bijbellezing is geen vrijblijvend gebeuren. Vandaar dat de mensen in Nazaret Jezus’ woord ook afwijzen. Het gaat hen te ver. Dit geldt niet enkel voor hen. Ook wij herkennen dit in ons leven en ook wij zeggen niet op ieder woord: Amen, Amen.
Het woord van God raakt mensen. En waar ze het nederig aanvaarden zoals Maria, raken ze in verwachting. Ze ontvangen leven en brengen leven voort.
Het woord van God raakt mensen. Het volk, zo horen we, was in tranen uitgebarsten. Het overkomt ons ook wel – dat hoop ik althans – dat wij wenen. Dit kan gebeuren om verschillende redenen. Als we heel erg ongelukkig zijn, ontgoocheld, gekwetst of vernederd worden. Maar evenzeer als wij diep gelukkig zijn. Een mens kan wenen van dankbaarheid en als hij getroost wordt. Wie is het nog niet overkomen als je een woord leest of hoort lezen, zelfs in de kerk. Of als iemand je bemoedigend toespreekt. Het juiste woord, het is als zachte regen, als milde dauw. Het dringt door tot ons hart en tranen wellen op. Echte troost die raakt ons ten diepste en dan worden we bewogen.
Er staan veel troostende woorden in de Schrift, naast andere woorden. Neem en lees en je vindt zeker een woord dat je raakt, je bemoedigt, je troost. Misschien heb je zo’n woord al gevonden en koester je het. Een woord dat je smaakt en proeft als goede wijn en dat je hart verheugt. ‘Wees niet bedroefd, maar de vreugde die de Heer u schenkt zij uw kracht.’
De Heer kondigt een genadejaar af. Blinden zullen zien, gevangenen worden vrijgelaten, verdrukten gaan heen in vrijheid. Ook deze woorden mogen geen woorden blijven. Het woord moet gedaan worden. Deel met wie niets heeft, zo luidt het in de eerste lezing. Het is aan ons nu, vandaag om het woord dat we gehoord hebben in vervulling te doen gaan.
Wim Reedijk, inleiding
Pol Swinnen ofm, preekvoorbeeld