- Versie
- Downloaden 49
- Bestandsgrootte 296.06 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
27 december 2009
Heilige Familie
Lezingen: Sir. 3,2-6.12-14; Ps. 128; Kol. 3,12-21; Luc. 2,41-52 (C-jaar)
Inleiding
Sirach 3,2-6.12-14
Het deuterocanonieke boek van Jezus Sirach kan men het best typeren als een poging de joden ervan te weerhouden over te stappen naar het hellenisme, dat rond 200 voor Christus met de Seleuciden in Palestina definitief zijn intrede deed en grote aantrekkingskracht uitoefende. De auteur geeft hen richtlijnen, goede raad en praktische tips mee: hoe men zich tegenover God moet gedragen, hoe men de regels van de Bijbel moet toepassen, hoe men zich moet gedragen bij banketten en hooggeplaatsten, hoe men echte vrienden kan herkennen, hoe men handel moet drijven en met geld omgaan, hoe men met zijn kinderen en met slaven moet omgaan.
De passage 3,1-16, waaruit de eerste lezing werd genomen, is een uitvoerig commentaar op het gebod om eerbied te tonen voor vader en moeder (Ex. 20,12; Deut. 5,16). Wie zijn ouders eert maakt zijn zonden goed, is als iemand die schatten verzamelt, wordt verhoord in zijn gebeden en zal lang leven. Wie zijn ouders niet eert, slaat de fundamenten stuk en moet zich schamen. Vooral in hun oude dag moeten kinderen hun ouders tot steun zijn; als zij dement worden moeten zij begrip hebben voor hen. Kinderen die hun ouders in de steek laten worden door God vervloekt. In vers 6 wordt het eren van de ouders trouwens uitdrukkelijk verbonden met ontzag hebben voor de Heer. Terecht, want dit gebod hoort thuis op de eerste tafel van de Tien Geboden, waar het hoofdzakelijk gaat over de verhouding van de mens tot God. Het eren van vader en moeder heeft alles te maken met het eren van God.
We mogen onze ouders, die hun leven lang voor ons gewerkt hebben, niet afschrijven of als oud vuil behandelen. We moeten hen verzorgen zoals zij ons verzorgd hebben.
Voor ouderen gebeurt er op onze dagen al heel veel: verzorgingsflats, bejaardentehuizen, reducties bij openbaar vervoer en culturele activiteiten. Toch moeten we ons regelmatig afvragen of zij echt een eervolle plaats hebben in ons midden. Krijgen zij voldoende bezoek in hun bejaardenhuis? Behandelen we hen zo dat zij het gevoel hebben er nog helemaal bij te horen? Verklaren we hen niet al te vlug als te oud en te ouderwets om nog mee te praten?
In deze tekst worden blijkbaar ideale ouders bedoeld, maar dat is niet altijd het geval. Dit gebod is daarom ook voor de ouders zelf bestemd. Zij moeten de eer van hun kinderen ook waard zijn. Dat zijn ze niet als ze niet goed zijn voor hun kinderen, als ze niet het goede voorbeeld geven, als ze zomaar blindelings gehoorzaamheid eisen, alleen maar om zichzelf te poneren en te handhaven, maar zonder rekening te houden met de droom die God over hun kinderen heeft gedroomd. Goede ouders zijn daarom bereid om ook zelf te luisteren naar en te leren van hun kinderen.
Dit gebod zegt ook iets over de verhouding tussen de generaties en over de waardering van de geschiedenis. God is de God van alle generaties. Hij spreekt ook vandaag nog door mensen van gisteren en eergisteren. Het verleden is niet synoniem met ellende en domheid. Integendeel. We kunnen er veel van leren. We mogen geen generatie zonder navelstreng, geen vaderloze maatschappij worden.
Kolossenzen 3,12-21
Dat de vrouwen hun man onderdanig moeten zijn en dat kinderen hun ouders in alles moeten gehoorzamen, roept vandaag sterke weerstanden op. Het wordt wel wat verzacht door de toevoeging dat de mannen hun vrouw moeten liefhebben en niet humeurig mogen zijn tegen haar en dat de vaders hun kinderen niet mogen tergen zodat zij de moed verliezen. Het spreekt vanzelf dat we deze uitspraken vandaag moeten nuanceren. De relaties tussen man en vrouw zijn vandaag immers grondig veranderd. De onderdanigheid van de vrouw past daar niet meer in. Man en vrouw zijn twee evenwaardige mensen, ieder met hun eigen persoonlijkheid en verlangen naar menselijke ontplooiing. Onderdanigheid tussen gehuwden moet op zijn minst wederzijds zijn. Huwelijksleven is vandaag ook niet meer op de eerste plaats: kinderen krijgen en opvoeden, maar ook en vooral: met en aan elkaar groeien in volledig en zelfstandig mens zijn, ook op het gebied van de seksualiteit. Hetzelfde geldt voor de kinderen: zij moeten van hun ouders de kans krijgen om zichzelf te worden en de droom van God over hun leven werkelijkheid te laten worden.
Lucas 2,41-52
Jezus blijft in Jeruzalem achter. Pas na drie dagen vinden zijn ouders hem terug. Zij waren ontdaan: ‘Kind, wat heb je ons aangedaan?’ Jezus antwoordde: ‘“Wist u niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn?” Maar zij begrepen niet wat hij tegen hen zei.’ Vele ouders zullen zich hierin herkennen. Hun kinderen gaan hun eigen weg. Zoals ook Jezus zijn eigen weg ging. Ouders moeten aanvaarden dat hun kinderen eigenlijk niet hun kinderen zijn. Zij komen wel door hen, maar zij zijn niet van hen.
‘Zij zijn de bogen waarmee hun kinderen als levende pijlen worden weggeschoten. Alleen de Boogschutter (God) ziet het doel op de weg van het oneindige en buigt de ouders met zijn kracht, opdat zijn pijlen snel en ver zullen vliegen. Laat het gebogen worden door de hand van de Boogschutter een vreugde voor u zijn. Want zoals hij de vliegende pijl (de kinderen) liefheeft, zo heeft hij ook de boog lief als die standvastig is’ (Kahlil Gibran).
Preekvoorbeeld
Normaal worden mensen geboren in een gezin of familie. Een enkele keer niet, helaas, want dan missen ze vaak de beschutting en geborgenheid van een aantal mensen om hen heen. De warmte en liefde van een vader en moeder kunnen een kind een gelukkige jeugd geven. En als je kunt terugkijken op zulke jeugdjaren, is dat een reden tot grote dankbaarheid. Soms hoor je verhalen over mensen die in hun latere jaren ontspoord raken. Vaak wordt dan de oorzaak gezocht in het ontbreken van echte geborgenheid in de kinderjaren, het gemis van het gevoel dat ze echt welkom waren.
In een goed gezin of familie (in het verre verleden was een gezin altijd ingebed in een groter familieverband met opa en oma en andere verwanten er omheen) leerde je lopen, praten en hoe je met anderen samen moest leven. Je leerde om te gaan met je gevoelens, je leerde wanneer je moest praten en wanneer je beter kon zwijgen. Heel dat ingewikkelde spel, dat het gedrag van mensen onder elkaar is, kon je spelenderwijs inoefenen. Je kon leren oplettend te zijn en dankbaar.
Zo zal het ook wel gegaan zijn bij het gezin van Jozef en Maria, waarin Jezus werd geboren.
We weten niet veel over de gang van zaken in dit gezin, of er de gewone strubbelingen en misverstanden zijn voorgekomen Waarschijnlijk wel. In het evangelie dat we gelezen hebben, horen we ervan. Maar hoe de opvoeding van Jezus en de andere kinderen eruit zag, daarvan weten we niets. Een beetje meer weten we over de opvoeding van joodse kinderen in het algemeen binnen een gezin van die tijd. Meisjes werden vrijwel geheel door de moeder opgevoed, maar jongens kwamen op zeker moment meer onder de hoede van hun vader te staan. Als het mogelijk was, bracht de vader een jongen de beginselen bij van het joodse geloof. Vaak gebeurde dat door lezen in de bijbel. Het kwam voor dat een joodse jongen aan de hand van de bijbel leerde lezen.
Als Maria haar bezorgde hart lucht: ‘Kind, waarom heb je ons dat aangedaan? Je vader en ik hebben je met angst gezocht’, zegt Jezus heel zelfverzekerd: ‘Wist je dan niet dat ik moet zijn in de dingen van mijn Vader?’ Deze zin is de kern van het verhaal. Soms wordt vertaald in het huis van mijn vader, maar eigenlijk staat er in ‘de dingen’ van mijn Vader. Wat zijn de dingen van zijn vader? Zijn het soms de dingen, die Jezus heeft geleerd van Jozef, die zijn zoon wegwijs heeft gemaakt in de joodse schriften? Of heeft hij die van de hemelse Vader? Waarschijnlijk is dat geen tegenstelling. De dingen die Jozef hem heeft geleerd, zijn dezelfde dingen die God wil met de mens. En toen Jezus 12 jaar was geworden, de leeftijd waarop een joodse jongen volwassen werd en ‘zoon van de wet’ kon worden, heeft Jozef hem meegenomen naar Jeruzalem, waar zijn zoon zo geboeid raakte door ‘de dingen van God’ dat hij met de leraren in de tempel in discussie raakte.
Jezus heeft in elk geval een degelijke religieuze opvoeding gekregen. Het is dáárom, denk ik, dat de kerk ons ieder jaar weer het beeld van de heilige familie voorhoudt, een beetje als model. In onze tijd is de religieuze opvoeding echter heel wat moeilijker geworden dan in Jezus’ tijd, vermoed ik. In onze westerse samenleving is geloofsopvoeding minder vanzelfsprekend geworden en wordt die opvoeding vaak nog bemoeilijkt doordat kinderen moeten leven in gebroken gezinnen of de sterke invloed van buiten ondervinden.
Hoe zou een christelijke opvoeding in onze tijd eruit moeten zien? Wat zou een kind thuis moeten leren? Naast de hoogachting en zorg voor de ouders waarover de eerste lezing spreekt, zou het kind binnen een gezin allereerst ‘de liefde’ moeten leren. Dat is wat Jezus centraal stelde in zijn onderricht. Ouders moeten proberen over te brengen dat dit het fundamentele punt is van Jezus’ leer. Zij moeten kinderen leren hun agressiviteit om te turnen tot verzoening, tot praten met elkaar en samenwerken. Zij moeten proberen over te brengen dat Jezus de wet van de sterkste heeft vervangen door het recht van de zwakste. Een heel moeilijke stap. Soms houdt dat vergeven in en opnieuw beginnen.
Zij moeten kinderen bijbrengen dat het leven en heel de schepping een gave van God zijn. Dat vraagt om verwondering en dankbaarheid tegenover God, de Gever. Zij moeten spreken over hun eigen geloof in God en hun kinderen leren spreken met God, bidden op een manier die vol vertrouwen is en tegelijk realistisch.
Het is ook goed dat kinderen iets leren over de godsdienst, waarvoor de ouders hebben gekozen. Zij moeten iets weten over dat geloof en het eigene daarvan, over het gemeenschappelijk geheugen van de katholieke gemeenschap waartoe ze behoren. Hierbij kunnen ouders natuurlijk de hulp inroepen van anderen. Maar de voornaamste eis is altijd dat de houding van de ouders oprechtheid uitstraalt en dat het echt is wat kinderen zien en horen en niet gespeeld. Kinderen voelen dondersgoed aan of de ouders hun geloof zelf als iets bijzonder waardevols beschouwen of als een traditionele bijkomstigheid.
Opvoeding is nooit af, ook niet de christelijke opvoeding. Mensen moeten alles leren. Dieren lijken het in vergelijking met ons gemakkelijker te hebben. ‘Zij weten vanaf hun eerste dag wat ze moeten doen, en hoe. Het veulen dat pas uit de moederschoot is gevallen, staat al gauw op zijn poten en probeert te lopen, kipjes die uit het ei kruipen, gaan direct aan het dribbelen, en geen vis moest ooit leren zwemmen – terwijl mensenkinderen maandenlang in hun wieg liggen te spartelen alvorens zich voorzichtig aan hun eerste stapjes te wagen. De mens moet alles leren, steeds bijleren, en het mooiste van het spel is dat hij dat heel zijn leven moet blijven doen’ (L. Vanderkerken). Wij zijn pas uitgeleerd, wanneer we het definitieve huis van onze hemelse Vader hebben bereikt.
Sylvester Lamberigts, inleiding
Herman Thijssen cp, preekvoorbeeld