- Versie
- Downloaden 46
- Bestandsgrootte 298.83 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
7 juni 2009
Drie-eenheid
Lezingen: Deut. 4,32-34.39-40; Ps. 33; Rom. 8,14-17; Mat. 28,16-20 (B-jaar)
Inleiding
De verleiding is groot de lezingen van vandaag in te passen in een tevoren gedacht construct omtrent Drie-eenheid. Wat we dan bevestigd krijgen is ons construct. Spannender wordt het de lezingen zelf als uitgangspunt te nemen en ze proberen te volgen als een weergave van geleefde werkelijkheid en ervaring. Dan valt er veel te leren en te winnen in ons verstaan van Drie-eenheid.
Deuteronomium 4,32-34.39-40
De lezing uit het boek Deuteronomium plaatst ons aan de vooravond van de intocht van Israël in het land. De vraag waar het hier in deze passage om gaat is de vraag, welke ‘god’ er nu wérkelijk God is. Mozes is duidelijk. Dat is de God, die zijn volk zelf heeft gekozen en het gered heeft uit de slavernij in Egypte. De God, die onverkort kiest vóór zijn volk, dwars door elke beproeving en onderdrukking heen (v. 34.37-38). En dat doet hij al sinds de dag dat hij de mens geschapen heeft (v. 32). Want hij is een barmhartige God die het verbond met de vaderen niet vergeet (v. 31). Mooi is het om te zien, hoe in het woord ‘barmhartig’, evenals in het hebreeuwse woord rachoem, het woord ‘baarmoeder’ doorklinkt (vgl. Ex. 34,6vv). In het Nederlands wordt dat bovendien gekoppeld aan het ‘hart’.
De lezing vervolgt met de oproep van Mozes: ‘Keer terug naar je hart en wéét (daar!): de Eeuwige is God in de hemel van boven en op de aarde van onder, niets anders’ (zo woordelijk v. 39; vgl. v. 35). ‘Iets’ anders is er dus niet, en als we teruggaan naar ons hart, dan wéten we dat ook weer. Weer is er sprake van dat wonderlijk mensenorgaan. Wonderlijk, omdat in het Hebreeuws hetzelfde werkwoord gebruikt wordt voor het terugkeren naar God: sjoev (vgl. v. 30!). Blijkbaar gaat de bekering tot God hand in hand met het terugkeren in je eigen hart. Als we dat doen, omkeren en inkeren, dan zullen we gelukkig zijn, samen met onze kinderen, in het land, dat God ons zal geven (v. 40).
Matteüs 28,16-20
De boodschap van bevrijding uit de slavernij, in Deuteronomium gesitueerd aan het begin van de intocht in het land, wordt door Matteüs doorgetrokken in vijf grote ‘deuteronomistische’ redevoeringen van Jezus tot in het einde van zijn evangelie. Daar worden ze opnieuw gesitueerd aan de grenzen van het land. Maar deze keer het land úit, om verder verspreid te worden over heel de wereld, onder alle volken.
Hier, aan het slot van zijn evangelie presenteert Matteüs Jezus opnieuw in de gestalte van de Mensenzoon, bekleed met alle macht (vgl. de transfiguratie, Mat. 17,1-13; vgl. het laatste oordeel, Mat. 25,31-34vv). En zoals Jezus zelf telkens de leerlingen in zijn grote redevoeringen onderrichtte, zo worden nu de leerlingen uitgezonden om op hun beurt alle volkeren te onderrichten (v. 19). Matteüs onderstreept dat nog een keer extra door de vermelding van ‘de’ berg (v. 16). Deze wordt weliswaar niet met name genoemd, maar de boog, die zo gespannen wordt met ‘de’ berg van de Bergrede, die ook niet met name genoemd wordt is natuurlijk niet toevallig (Mat. 5,1; vgl. Mat. 8,1; vgl. ook de berg van de transfiguratie, Mat. 17,1). Heel de zending van de leerlingen komt zo in het teken te staan van de verkondiging van het Koninkrijk der Hemelen: verlossing uit de slavernij van zonde, ziekte en dood om te gaan leven zoals wij mensen bedoeld zijn (vgl. Mat. 5,1vv; vgl. Mat. 10,1vv).
‘Maar sommigen twijfelden’ (v. 17). De verleiding is groot om deze twijfel, tegen de achtergrond van het feest van deze zondag, te interpreteren als twijfel aan de goddelijkheid van Jezus. Maar ligt het niet eerder voor de hand deze twijfel te verstaan tegen de achtergrond van de eerder geuite twijfel omtrent de herkomst en de bestemming van Jezus als de Mensenzoon, die moet gaan lijden, om gedood te worden en de derde dag te worden opgewekt (vgl. de belijdenis van Petrus en de eerste aankondiging van het lijden; Mat. 16,13-20.21-28)? Twijfel, die weliswaar ontkend wordt, maar toch onmiskenbaar zijn uitweg zoekt: ‘Gij zult allen aan mij aanstoot nemen in deze nacht’ (Mat. 26,31). Opvallend is, dat deze twijfel telkens op de een of andere wijze gekoppeld wordt aan de aankondiging, dat Jezus de leerlingen na zijn opwekking voor zal gaan naar Galilea (vgl. de aankondiging van de loochening van Petrus, Mat. 26,31-35; de opdracht van de engel aan de vrouwen bij het graf, Mat. 28,7; en opnieuw de oproep van Jezus zelf, nu als de Verrezene, Mat. 28,10). Daarin ligt blijkbaar de twijfel, dat deze Gekruisigde ook werkelijk de Verrezene is.
Déze Mensenzoon roept de leerlingen op te dopen in zijn naam en in de naam van de Vader en de heilige Geest. Zo kan ieder in hem zijn eigen doortocht door de dood heen maken, op weg naar het leven waartoe we geroepen zijn (v. 19). Want Jezus zelf zal bij ons zijn, zoals God in hem bij óns is om ons te redden. ‘Immanuel’ is immers zijn naam (vgl. het begin van het evangelie, Mat. 1,21.23.25).
Romeinen 8,14-17
De lezing uit de brief aan de Romeinen vormt misschien wel de sleuteltekst voor het verstaan van de lezingen, die voor deze zondag zijn uitgekozen. Want Paulus geeft nog eens een keer opnieuw de onderlinge ‘goddelijke’ verhoudingen helder weer. De Geest, dat is de levenscheppende Adem van God zelf, die ons tot zonen en dochters maakt en ons van binnen uit doet uitroepen: Abba, Vader (v. 15; vgl. de eerste lezing, Deut. 4,39!; vgl. Ps. 135,17). We zijn immers van meet af aan betrokken in dit goddelijk gebeuren. Want wij mensen zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, als man en vrouw, levend door zijn Adem (vgl. Gen. 1,1.16; Gen. 2,7; vgl. de eerste lezing van deze zondag, Deut. 4,32).
Dat heeft vergaande consequenties. Want als kinderen van God zijn we ook erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus, de eerstgeboren zoon en onze broeder. Het mede-erfgenaam zijn van Christus impliceert een meervoudige solidariteit. In zijn lijden immers is hij solidair geworden met ons en wij op onze beurt worden, door te delen in zijn lijden solidair met hem én met al onze andere broeders en zusters (v. 17). En dat betekent dat we ook zullen delen in zijn verheerlijking. Want zowel onze oorsprong als onze bestemming liggen niet in slavernij, maar in vrijheid !
Preekvoorbeeld
‘Ik doop jou, in de naam van de Vader, Zoon en heilige Geest.’ Deze woorden zijn over ons allen uitgesproken. Met deze woorden, in drieën gezegd, werden we kind van God: Gods naam is op ons gelegd, voor altijd.
Als ik aan u zou vragen, met welke naam u God aanspreekt, dan zullen er vele namen klinken. Namen als: vriend, eeuwige, barmhartige, moeder, licht, vuur, vader of simpelweg ‘God’. Ons hart geeft het ons in, ons hart weet wie God voor ons is. Want hij heeft zijn naam in ons neergelegd, vanaf den beginne.
In de eerste lezing horen we Mozes ook iets dergelijks zeggen. Ben je het misschien vergeten?
Erken het en prent het opnieuw in je hart: de Heer is je God!
Klaarblijkelijk is dit bewustzijn van Gods aanwezigheid in ons toch geen vanzelfsprekendheid.
Het moet in herinnering worden geroepen. Je moet je bewust worden wat het betekent, dat om Mozes te citeren ‘de Heer je God is’. Klaarblijkelijk moet je het zelf weer aan den lijve ervaren, dat God met ons leven van doen heeft. Door terug te keren in ons eigen hart en daar weer zelf bemerken dat God liefde is, van ons houdt zoals we zijn.
Het is duidelijk dat het niet alleen gaat om kennis in de strikte zin. Ik denk dat Jezus zijn apostelen echt niet van buiten heeft laten leren, dat er één God is en drie goddelijke personen.
Nee, ze hebben aan den lijve kunnen ervaren, dat er een God de Vader was! Want Jezus raakte nooit uitgepraat over zijn Vader. Als wij nu aan Jezus zouden vragen: Heer, wat maakt dat nu uit, dat er een God de Vader is? Dan zou hij ons stomverbaasd aankijken en zeggen: wat dat uitmaakt? Maar lieve mens, als je niet in mijn Vader gelooft, dan beteken ik ook niets voor jou! Je zingt over mij, je vindt het fantastisch dat ik nooit iemand veroordeel, dat ik steeds goedheid voorop zet. Maar dat is mijn liefde niet. Ik heb niets anders gedaan – en ook niets anders willen doen – dan die geweldige liefde van mijn Vader zichtbaar maken. Ik heb mijn Vader verheerlijkt. Daartoe heeft hij mij gezonden…
Als ik u, nu, zou vragen welke betekenis God op dit moment in uw leven heeft, dan zou u allemaal op uw beurt uw eigen verhaal hebben.
Mijn dochtertje van bijna tien zei: ‘ God is iemand die heel goed voor mij zorgt en altijd bij mij wil zijn.’
Een man die na een alcoholverslaving zijn leven weer op de rails heeft: ‘In al mijn ellende stak ik toch iedere dag een lichtje bij het Heilig-Hartbeeld aan. Ik weet zeker dat dat mij gered heeft.’
Een man die zijn partner verloren heeft: ‘Mijn vrouw is nu bij hem, ik weet zeker dat ze bij God gelukkig is!’
Een moeder van vier kleine kinderen: ‘Af en toe zie ik het echt niet zitten, als ze allemaal ziek zijn en de strijk zich torenhoog heeft opgestapeld, maar dan denk ik: meid, leef moment voor moment. Alles wat ik moment voor moment met liefde doe, is een cadeautje voor boven.’
Een man die zijn leven lang boer is geweest: ‘Iedere keer als ik zag dat de eerste groene sprietjes van het zaaigoed boven de aarde kwamen, zei ik bij mezelf: God laat mij niet in de steek.’
In deze kleine verhaaltjes, wordt vijf keer een leven met God samengevat. Vijf keer leven in zijn Geest, in de Geest die levend maakt. We zouden geen greintje troost ondervinden bij ons verdriet, als die geest er niet was. De Geest van wie Jezus zei, dat hij de trooster is.
Alle hulpvaardigheid, die er in de wereld te vinden is, is uiteindelijk afkomstig van hem, van wie Jezus zei, dat hij de helper zou zenden. Zonder die Geest hadden we geen kerk, geen heilige schrift, geen sacramenten. Die Geest maakt ons van mensenkind, kind van God. Hij brengt ons met God in relatie. Als wij die Geest willen ontvangen, telkens opnieuw, dan hebben we een goede geest.
Het gaat er niet om wat we van buiten kennen dat er één God is en drie personen. Als Jezus aan zijn leerlingen de opdracht geeft: ‘gaat en onderwijst alle volken’, dan moeten zij zijn leermethode gebruiken. Zij moeten aan de mensen laten merken dat God er is.
Alle goede dingen gaan in drieën. Dat wij – in het voetspoor van Jezus, de Zoon – de liefde van God de Vader zichtbaar maken en de hulp van de Geest tastbaar. Dat wens ik ons toe op het feest van de Heilige Drie‑eenheid.
Jo Beckers, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld