- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 297.07 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
16 augustus 2009
Twintigste zondag door het jaar
Lezingen: Spr. 9,1-6; Ps. 34; Ef. 5,15-20 Joh. 6,51-58 (B-jaar)
Inleiding
Spreuken 9,1-6
De wijsheid wordt hier voorgesteld als een voorname vrouw, want ze woont in een huis met zeven zuilen. Ze heeft een heerlijk gastmaal aangericht. Ze stuurt haar dienaressen de stad in om al wie nog geen ervaring heeft met de wijsheid uit te nodigen om te komen eten van haar brood en te komen drinken van de wijn die zij zelf gemengd heeft en zo het pad van de wijsheid te betreden. Deze lezing werd terecht gekozen, omdat de oudtestamentische Wijsheidsliteratuur (zie ook Sirach 24,19vv) het taalgebruik van Johannes 6 zeker mede beïnvloed heeft.
Johannes 6,51-58
Dit evangelie is het laatste stuk van de zogenaamde ‘broodrede’, waarin Jezus in een lange monoloog, hier en daar onderbroken door een afwijzende reactie van zijn toehoorders, door Johannes afgeschilderd als de niet begrijpende joden, de betekenis van het broodwonder verduidelijkt. Moet je deze broodrede christologisch of eucharistisch verstaan? De meningen lopen uiteen. Sommigen interpreteren Johannes 6 louter christologisch en zien geen enkele verwijzing naar de eucharistie. ‘Brood uit de hemel’ en ‘brood van het leven’ drukken figuurlijk uit wie Jezus eigenlijk is. ‘Zijn vlees eten en zijn bloed drinken betekent gewoon: geloven in hem.
Verwant hiermee is de interpretatie (van Augustinus bijvoorbeeld) die Johannes 6 in verband brengt met Jezus’ kruisdood, steunend vooral op 6,51c: ‘Het brood dat ik zal geven is mijn vlees, ten bate van het leven van de wereld.’ ‘Vlees’ verwijst hier naar het lichaam van Christus dat op het kruis geslachtofferd werd voor het leven van de wereld. Jezus’ vlees eten betekent dan: zich in geloof verenigen met de kracht van Jezus’ kruisoffer.
Sommige exegeten zijn van mening dat alleen het laatste deel van de broodrede (namelijk Joh. 6,51c-58) rechtstreeks over de eucharistie gaat. Deze verzen zien zij als een min of meer zelfstandige literaire eenheid, die volgens sommigen zelfs woorden zou bevatten die Jezus bij een andere gelegenheid heeft uitgesproken, maar die door de evangelist of door een latere redacteur hier werden toegevoegd.Het is zeker waar dat de verzen 51c-58 uitdrukkelijk de eucharistie ter sprake brengen, maar dit thema was ook reeds aanwezig in de voorafgaande verzen, zelfs reeds in het verhaal van de broodvermenigvuldiging waarmee Johannes 6 aanvangt. Johannes neemt in dit verhaal de gebarenreeks van de eucharistische instellingsverhalen immers grotendeels over: Jezus nam het brood, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood. Toch denken we dat de eucharistie in het geheel van de broodrede slechts een secundair thema is en dat de evangelist op de eerste plaats wil openbaren wie Jezus eigenlijk is: het brood uit de hemel dat leven geeft aan de wereld.
Niet het manna is het ware brood, want zij die er in de woestijn van hebben gegeten, zijn niettemin gestorven. Het ware brood dat leven geeft is Jezus, want hij is werkelijk uit de hemel neergedaald. Omdat hij uit de hemel komt heeft hij het goddelijk leven in zich en dus kan hij het ook geven en meedelen. Wie van dit brood eet, of met andere woorden: wie in Jezus gelooft, heeft eeuwig leven. Hij zal leven in eeuwigheid, ondanks de fysieke dood die hij eens moet sterven, maar die heeft geen vat op dit goddelijke leven…
Jezus vervolgt: ‘En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn vlees.’ Dat staat er letterlijk. De Nieuwe Bijbelvertaling heeft: ‘is mijn lichaam.’ Deze uitspraak moet op de eerste plaats christologisch worden verstaan. Jezus heeft het hier over de gave van zijn hele mens-zijn (vlees), die vooral tot uiting komt in de radicale gave van zichzelf voor het leven van de wereld op het kruishout. Deze zichzelf totaal wegschenkende Jezus is het ware brood, waardoor de wereld eeuwig leven kan verwerven. Secundair is hier zeker ook de eucharistie mee bedoeld. Denk aan de instellingswoorden zoals we ze vinden in Lucas 22,19 en de 1 Korintiërs 11,24: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie’. Wel gebruikt Johannes hier de term ‘vlees’ in plaats van ‘lichaam’, waardoor nog duidelijker de aanstootgevende machteloosheid en nederigheid van de gekruisigde Jezus wordt weergegeven. Wie had durven denken dat God zijn eeuwig leven op die manier in Jezus en in de eucharistie zou meedelen.
De joden verstaan dat eten van Jezus’ vlees letterlijk en dus totaal verkeerd. Alsof de volgelingen van Jezus menseneters zouden zijn. We staan hier voor het zoveelste ‘misverstand’ in het Evangelie van Johannes, wat Jezus de gelegenheid geeft zijn gedachte nader toe te lichten.
Met woorden die nog harder en nog realistischer klinken herhaalt Jezus voor de zoveelste keer wat hij voorheen al zei: ‘Als u het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u.’ In vers 54 gebruikt Johannes zelfs het werkwoord trôgein, dat letterlijk ‘knagen, knabbelen’ betekent. Een jood mag zelfs het vlees van een dier niet nuttigen als er nog bloed in zit, en nu beveelt Jezus zijn bloed te drinken en zijn vlees te eten. Deze erg realistische taal is alleen maar te begrijpen als we aannemen dat hier verwezen wordt naar de eucharistische maaltijd. Als we, wanneer we eucharistie vieren, de gekruisigde Jezus in ons leven gelovig aanvaarden, dan hebben wij het eeuwig leven in ons, het leven dat uit God is en hoeven we de dood niet te vrezen. Als we door het nuttigen van de eucharistische gaven van brood en wijn ons geloof in Jezus vieren en ‘betekenen’, worden we één met hem. Dan wordt Jezus’ leven ook het onze. Dan worden we met hem verenigd op de meest intieme wijze, op de wijze van spijs en drank. Dan treedt Jezus ons leven binnen en worden wij van binnenuit geroepen en toegerust om heel ons denken en doen te laten bepalen door hem. In de eucharistie laat Jezus ons delen in het leven dat hij als Zoon ontvangen heeft van de enige die het geven kan, namelijk de Vader in de hemel. Als we geloven in Jezus, die leeft door de Vader, dan leeft hij in ons en wij in hem. Dan treden we binnen in die goddelijke levensdynamiek die er bestaat tussen de Vader en de Zoon. Dan bezitten we het eeuwig leven, waar de fysieke dood geen vat op heeft. Een geloofsmysterie om van te duizelen en dat we niet genoeg kunnen overwegen!
Preekvoorbeeld
Woensdagmiddag, half een. Broodmaaltijd voor de communicanten in het parochiecentrum. Eigenlijk hebben de kinderen nu vrij, maar toch komen ze enthousiast aanschuiven. Na een kort dankgebed mogen ze aanvallen. School maakt hongerig en vandaag staan er verschillende soorten brood op tafel, die ze thuis niet dagelijks krijgen. Gewoon wit en bruin, maar ook krentenbrood, roggebrood, stokbrood, croissantjes, Duitse harde broodjes, matzes en een groot Turks brood. Ja, onder brood verstaat elk land weer iets anders. Wat een luxe om zoveel keus te hebben. Terwijl mensen in andere delen van de wereld soms genoegen moeten nemen met een droge korst. Brood genoeg op onze aarde, alleen niet eerlijk verdeeld. De luxe broodjes smaken zo toch even wat anders.
Als iedereen genoeg heeft gehad, komt er plotseling een verguld schaaltje op tafel. Wat zit erin? Het lijkt op brood, maar ziet er wel heel anders uit dan de overige broodsoorten op tafel. Vingers schieten de lucht in: ‘Hosties!’ Helemaal goed. Maar waarom lijkt dit brood zo weinig op de meeste broden? Omdat het anders gebakken is, met alleen maar tarwemeel en een beetje water, zonder gist of zuurdesem. Sommige kinderen kijken bedenkelijk. Krijgen we dit straks in de kerk te eten? Lust ik dit wel? En waarom krijgen we dit brood eigenlijk in de kerk? Opnieuw vingers: ‘Omdat dat het brood van Jezus is.’ Weer goed, maar wat betekent dat dan? Daarvoor moet je de verhalen over Jezus kennen, waarin brood een rol speelt. Hoe hij vijf broodjes deelde met vijfduizend mensen en dat er zelfs nog over was, hoe hij vlak voor zijn sterven met zijn vrienden aan tafel ging en daar het brood brak als teken van zijn grenzeloze mensenliefde, hoe zijn vrienden hem na zijn opstanding herkenden omdat hij opnieuw met hen aan tafel ging en brood met hen deelde. Al die verhalen komen samen in de eucharistie, waaraan de kinderen straks voor het eerst mogen deelnemen.
‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid.’ Waarom krijgen communicanten dit verhaal uit Johannes vrijwel nooit te horen? Omdat het zo moeilijk is? Of omdat het te plastisch is en kinderen misschien bang maakt: ‘Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed echte drank.’ Overigens, wie durft de kinderen te vertellen dat het woord hostie ‘slachtoffer’ betekent? Nee, dan liever kiezen voor de veilige weg en het maaltijdkarakter van Jezus’ broodverhalen benadrukken: samen aan tafel, gastvrijheid. Op zich een heel belangrijk element, dat in het boek Spreuken prachtig wordt verbeeld door de allegorische mater familias die weet wat van waarde is in het leven en haar tafel openstelt voor iedereen die wil. Haar woorden lijken op die van Jezus: ‘Kom en eet van mijn brood, drink van mijn wijn.’ Als iedereen zo gastvrij was, zou niemand honger hoeven lijden. Dat snapt ieder kind.
Toch is er een dimensie in het verhaal die verhindert dat we het bij deze comfortabele exegese kunnen laten, en dat is het gegeven dat Jezus zichzelf identificeert met het voedsel dat hij aanreikt. Ík ben brood, ík ben vlees, ík ben bloed. Dat is toch wat andere kost dan het brood en de wijn van Vrouwe Wijsheid: in de oren van sommige van Jezus’ toehoorders is het zelfs dwaasheid. Nooit eerder heeft iemand dit van zichzelf durven zeggen. Jezus’ goede gave is zelfgave. Dat roept tegengestelde reacties op. In de ogen van de een is iemand die zichzelf zo onvoorwaardelijk aan anderen wegschenkt, de beminnelijkste mens op aarde. Alleen kleine kinderen zijn zo onvoorwaardelijk in hun liefde, en we zeggen dan ook wel eens dat ze ‘om op te eten’ zijn. Maar in de ogen van de ander is dit waanzin; die zal een dergelijke zelfgave als onbeschaamde opdringerigheid ervaren en bij zichzelf proeven dat hij zo iemand wel kan verscheuren, zijn bloed wel kan drinken. Wat verbeeldt hij zich wel?
Delen impliceert ook dat je weet te ontvangen. Maar er zijn genoeg mensen die de goede gaven van anderen afwijzen: ik hoef jou en je gulheid niet. Ook dat snapt een kind heel goed. Delen is niet uit zichzelf een harmonisch gebeuren, het kan ook pijn en moeite en afwijzing betekenen. Jezus heeft dat letterlijk aan den lijve ervaren. Wie hem wil naleven, zal in de gevolgen van die zelfgave moeten delen. Maar zelfgave vormt de enige toegang tot het volle leven, dat van God doortrokken is. Eeuwig leven noemen we dat, omdat het niet stuk is te krijgen.
Dit is een tegendraadse boodschap in deze crisistijd, die ons noodzaakt te houden wat we hebben en vooral goed voor onszelf te zorgen. Hoe leren we dan kinderen te leven naar het voorbeeld van die zichzelf wegcijferende Jezus? Hoe leren we hen geloven dat we hem broodnodig hebben om deel te kunnen krijgen aan het volle leven? Misschien door het teken dat hij ons naliet, simpelweg te ondergaan in de viering van de eucharistie – in de hoop dat ook onze kinderen mogen proeven dat hij het levende Brood is, dat smaak geeft aan het leven. Brood dat van een andere orde is dan het brood op tafel. Misschien daarom maar goed dat een hostie er anders uitziet.
Sylvester Lamberigts,inleiding
Victor Bulthuis, preekvoorbeeld