- Versie
- Downloaden 43
- Bestandsgrootte 321.93 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
15 maart 2009
Derde zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Ex. 20,1-(-3.7-8.12-)-17; Ps. 19; 1 Kor. 1,22-25; Joh. 2,13-25 (B-jaar)
Inleiding
Exodus 20,1-17
Na een uiterst zorgvuldige voorbereiding op de ontmoeting met de Eeuwige bij de Sinai ontvangt het volk de tien woorden en de Thora. Mozes en Aäron gaan de Eeuwige tegemoet, maar ongehoord is dat de Eeuwige zelf zijn volk tegemoet gaat, dat zich op gepaste afstand bevindt (19,9).
Het zijn ‘tien’ woorden om aan te duiden dat zij bij elkaar horen en een geheel vormen zoals God ook met tien woorden de wereld schiep en Egypte door middel van tien plagen op de knieën dwong. Deze tien woorden beginnen als volgt: ‘Ik ben de Heer uw God die u heeft weggeleid uit Egypte, het slavenhuis’. Op die ervaring van bevrijding door de Eeuwige berust het verbond op de Sinai. Dit thema loopt als een rode draad door de Schrift. De tien geboden zijn daarom niet los verkrijgbaar en moeten in deze context van bevrijding worden beschouwd. Pas nu het volk bevrijd is, is het in staat in vrijheid te antwoorden op het aanbod van God. Het wordt als volk én persoonlijk in de tweede persoon enkelvoud met ‘jij’ op de eigen verantwoordelijkheid aangesproken. Want nu het eenmaal bevrijd is, moet het alles in het werk stellen om bevrijd te blíjven.
In het eerste deel van de tien woorden gaat het over de relatie van de mens tot God, in het tweede deel over de relaties van mensen onderling.
De tien woorden zijn richtingwijzers in de woestijn waar geen gebaande wegen zijn, richtingwijzers voor de weg naar het beloofde land van broederschap en gerechtigheid. Later krijgt het volk in het beloofde land de opdracht om daar een samenleving op te bouwen volgens de richtlijnen van de Thora. Het volk is dus bevrijd en bevrijd ‘tot’. De instelling van de sabbat, de wekelijkse rustdag, mag daarbij helpen dit niet te vergeten.
Met de tien woorden en de Thora worden de grenzen – naar beneden toe, want naar boven zijn ze onbeperkt – van een bevrijd en bevrijdend samenleven aangegeven, een soort blauwdruk van het koninkrijk van God. En dat gebeurt in de vorm van een verbond, een bondgenootschap: als jullie echt bevrijde mensen willen zijn en blijven, dan zul je niet meer verslaafd raken aan andere goden, aan bezit etc. Let wel: Een verbond is een tweezijdige wilsbeschikking in tegenstelling tot een testament dat een eenzijdige wilsbeschikking is. De geschiedenis van dit verbond staat beschreven in het OT en in het NT.
Johannes 2,13-25
Alle evangelisten vermelden de scène over het optreden van Jezus kort voor Pasen in de tempel te Jeruzalem. Toch geeft alleen Johannes haar zo’n vooraanstaande plaats in zijn evangelie: al in het tweede hoofdstuk en direct na het eerste teken op de bruiloft te Kana. Bovendien beschrijft Johannes deze episode uit het leven van Jezus het meest uitvoerig (2,13-22; vgl. Mat. 21,12-13; Mar. 11,15-17 en Luc. 19,45-46). In zijn evangelie gaat Jezus viermaal naar Jeruzalem en het bedoelde optreden vindt plaats tijdens de eerste reis, circa twee jaar voor zijn dood. In Matteüs, Marcus en Lucas gaat Jezus maar één keer naar Jeruzalem, waar dit conflict uiteindelijk tot zijn dood leidt.
Johannes 2,13-22 is onder te verdelen in 2,13-17 met de actie van Jezus en 2,18-22 met de daaropvolgende discussie met ‘de Joden’ rond deze actie. Beide onderdelen worden afgesloten met een notitie over de leerlingen. In vers 17 herinnerden de leerlingen zich een schriftwoord uit Psalm 69,10: ‘De ijver voor uw huis zal mij verteren’; in de LXX staat hier een verleden tijd (‘heeft mij verteerd’). Deze verandering in een toekomstige tijd maakt dit citaat tot een aankondiging van de gewelddadige dood van Jezus. Door de toepassing van het psalmwoord op Jezus geven de leerlingen aan het optreden van Jezus een eigen kleur en betekenis.
In vers 22 wordt vermeld dat na de verrijzenis van Jezus de leerlingen zich zijn woorden over de afbraak en opbouw van de tempel herinnerden. Dan pas beseffen zij de reikwijdte van die uitspraak. Tegelijkertijd geeft de tekst hier al een verwijzing naar het vervolg en de afloop van het verhaal over Jezus.
Het is de vraag wat de omstanders het meest choqueert, het optreden van Jezus ten aanzien van de kooplieden en geldwisselaars, of zijn woorden: ‘Maak van het huis van mijn Vader geen markt!’ Jezus noemt de tempel, de verblijfplaats van God, het huis van mijn ‘Vader’. Eerder noemde Johannes de Doper Jezus zoon van God, zoals later ook Natanaël zal zeggen (1,34.49).
De verkoop van offerdieren binnen het tempelcomplex was gebruikelijk. Deze konden niet met Romeinse of Griekse munten betaald worden vanwege de heidense herkomst van dit geld; dat gold trouwens ook voor de tempelbelasting. Daarom waren er geldwisselaars aanwezig die deze munten wisselden tegen speciale tempelmunten.
De Joden vragen Jezus om een teken (v. 18; vgl. vv.11 en 23) dat zijn optreden rechtvaardigt. Anders gezegd: wie is Jezus dat hij dit doet? Hun vraag leidt het gesprek in over de afbraak, respectievelijk opbouw van de tempel. Wat volgt, is een typisch Johanneïsch misverstand: de Joden vatten de woorden van Jezus letterlijk op en begrijpen ze dan ook totaal niet. De verteller maakt duidelijk dat Jezus sprak over de tempel van zijn lichaam. Nu staat er in 2,18-22 in het Grieks voor het woordje tempel niet, zoals in de voorafgaande verzen, hieron in de betekenis van heilige plaats, tempelcomplex, maar naos, heiligdom, verblijfplaats van de godheid (vgl. het huis van mijn vader).
Toen het Johannesevangelie werd geschreven, was de tempel te Jeruzalem al verwoest (dat gebeurde in het jaar 70). Nu die tempel er niet meer is, wil Johannes hier, helemaal aan het begin van zijn evangelie, duidelijk maken dat Jezus de nieuwe tempel is. In Jezus houdt God verblijf, hij is vindplaats van God, in hem wordt God gediend. Dat is het antwoord op de eerdere vraag van de Joden.
Jezus zal de afgebroken tempel in drie dagen (vgl. eerder in 2,1 ‘op de derde dag’) weer opbouwen: hier stoten we op het mysterie van dood die leven voortbrengt.
In het slot van deze perikoop (2,23-25) staat het waarachtige geloof centraal. Aan geloof op grond van waargenomen tekenen hecht Jezus weinig waarde (vgl. 20,29!). Echte leerlingen zijn zij die geloven in de Schrift en in het woord van Jezus (v. 22).
Literatuur
W. Weren, Vensters op Jezus, Zoetermeer 1997, 132-139.
‘10 geboden, honderd visies’, in: Schrift 186, december 1999.
Preekvoorbeeld
Breek deze tempel af en ik doe hem in drie dagen herrijzen
Een kerk, een tempel is een spiegel van geloof. Als je aan een kerk komt, dan kom je aan het geloof van mensen. Dat is het geval in het evangelie. Er staat geschreven: ‘De ijver voor uw huis zal mij verteren’.
Ik wil dit ondersteunen met een voorbeeld. Er was een kunstenaar boven in de nok van de kerk bezig een prachtige duif te schilderen. Hij schilderde de duif tot in de kleinste details. Er kwam een bouwvakker naast hem staan en zei: ‘Prachtig, maar, het hoeft toch niet zo mooi? Wat mij betreft kan het wel grover, want niemand ziet het.’ De kunstenaar keek hem aan en zei: ‘God ziet het, ik doe het ter ere van hem,’ en hij ging verder, onverstoord. Toen ik het verhaal hoorde raakte het me diep. God ziet het…
Niet alleen het kerkgebouw is een spiegel van ons geloof ook de voorwerpen in het gebouw kunnen dat zijn. De ramen, vaak prachtig gebrandschilderd. Het Mariabeeld, waar mensen met stille wensen kaarsjes hebben gebrand. Het intentieboek, waar mensen hun vragen en zorgen in kunnen schrijven. De doopvont, waar kinderen in zijn gedoopt.
Zo herinner ik me een gesprek bij de doopvont (hier kunnen eigen voorbeelden worden aangehaald).
Een moeder vertelde: Toen mijn dochter in verwachting was van haar eerstgeborene vroeg ik haar voorzichtig: ‘Zijn jullie ook van plan om je kindje te laten dopen?’ De dochter zei: ‘We zijn al zo lang niet in de kerk geweest… we laten ons kindje later zelf beslissen.’ De moeder zei: ‘Jullie beslissen in zoveel dingen voor je kindje, waarom laat je dit dan aan hem/haar zelf over?’ Toen begon de moeder te vertellen wat het haar gedaan heeft toen ze haar dochter ten doop hield. Ze zei: ‘Toen jij werd gedoopt, toen er water over je hoofdje werd uitgestort, toen heb ik gebeden dat de Geest je zou helpen als je voor een zee van vragen staat en niet weet hoe verder, dat je juist dan de kracht zou ontvangen om er doorheen te gaan, op weg naar jouw land van belofte.’
De moeder zei: ‘Ik hoopte zo dat je een goede jeugd zou krijgen, dat je goed door de puberteit zou komen en dat je als je onverhoopt ziek zou worden de kracht zou ontvangen om niet ten onder te gaan.’
‘En’, zei ze: ‘Ik ben zo dankbaar dat het je gelukt is.’ Samen straalden ze en samen haalden ze herinneringen op. Zonder dat het hardop werd uitgesproken was de Levende aanwezig in het geleefde leven.
Een doopvont roept dit alles op, de kerk is een spiegel van geloof.
Waarom wordt Jezus kwaad op al die speculanten die van de kerk een markthal maken? Omdat ze met hun poten op heilige dingen trappen. Ze onteren de spiegel van het geloof. Het gaat niet meer om God en de naaste. Het gaat om geld en eigen gewin ten koste van anderen. Daar moet de zweep over.
Nu komen we bij het tweede gedeelte van het evangelie, bij de tekst: ‘Breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem doen herrijzen.’
U moet weten dat in de tijd dat Johannes zijn evangelie op schrift stelt, de Tempel verwoest is. De tastbare spiegel van het geloof is weg, verwoest door een verschrikkelijke oorlog. Om die klap op te vangen heeft men een nieuwe geloofsvorm ontwikkeld. Niet het stenen gebouw is de spiegel van het geloof, maar Jezus zelf. Hij is de tempel waarin God woont, ‘Breek deze tempel af en ik zal hem in drie dagen doen herrijzen.’ De mensen wisten niet dat hij het had over de tempel van zijn lichaam. Of anders gezegd, dat hij het over het mysterie van dood en verrijzenis had.
Wat betekent het voor ons geloof als we zeggen dat Jezus de tempel is waar God woont?
Even weer terug naar Johannes. In de tijd van Johannes was er iets heel ergs aan de hand. De christenen werden vreselijk vervolgd. Men probeerde hen uit te roeien (vgl. Irak, Iran en zoveel andere landen). De tempel van God, het lichaam werd kapot gemaakt. En door het lichaam kapot te maken wilde men ook de ziel breken. Door Jezus uit de weg te ruimen, wilde men zijn spreken over God uit de weg ruimen.
En dan de woorden – van Jezus – Breek deze tempel af en in drie dag zal hij herrijzen.
Met andere woorden: Jezus is niet kapot te krijgen, je geloof is niet kapot te krijgen…En als ze je lichaam dood maken, dan nóg is er leven, want Jezus is uit de dood opgestaan. Hij is ons voorgegaan, hij is onze voorganger, hij is de tempel van ons geloof…
Wat een troostwoorden, vooral in tijden van grote verdrukking.
Toen ik dit opgeschreven had, moest ik even met mezelf in gesprek. Want wij leven niet in grote verdrukking, wij worden niet vervolgd. Gelukkig niet. Kunnen deze woorden ook voor ons troostwoorden zijn? Kloppen de woorden van troost als ons lichaam pijn doet, als ons lichaam het laat afweten, als we ziek worden of als mensen moeten leven met een handicap. Wat betekenen dan de woorden: ‘Breek deze tempel af en ik zal hem doen verrijzen’?
Ik herinner me een gespreksgroep. Het ging over leven na de dood. Er was een man die al jaren in een rolstoel zat en soms veel pijn had. Hij zei: ‘Hemel? Ik droom er van dat ik weer kan dansen en lopen en springen. Ons lichaam is maar tijdelijk…’
Zijn lichaam wilde niet, maar zijn ziel was ongebroken in het vertrouwen op God dat hij ook ons lichaam doet verrijzen. Dat we bekleed worden met een nieuw lichaam. Soms kunnen mensen met een gebroken lichaam een spiegel van geloof zijn, dat wil zeggen: zoveel warmte en geloof uitstralen dat we in onszelf denken: hoe is het mogelijk dat ze zo vitaal zijn.
Maar het gaat nog verder. Als er geen zichtbare kerkgebouw, geen zichtbare tempel meer is, dan zegt de heilige apostel Paulus: jij niet individueel, maar jullie samen, wij samen vormen het Lichaam van Christus.
En, gaat hij verder: als een gedeelte van het lichaam lijdt dan hebben allen daaronder te lijden. Met andere woorden: Waar wij samen voor moeten zorgen, dat is dat het mysterie van dood naar leven zichtbaar wordt.
- Als iemand niet mee kan komen, hebben we daar allen last van, dan moeten we samen de zorgen dragen. Dat is opstanding.
- Als iemand in het ziekenhuis ligt en groot verdriet heeft, hebben we daar allen last van, dan moeten we er samen voor zorgen dat iemand getroost wordt. Dat is opstanding.
- Als iemand armoede lijdt, hebben we daar allen last van, dan moeten we er samen voor zorgen dat hij/zij er niet aan onderdoor gaat. Dat is het mysterie van leven en dood zichtbaar maken in dit leven.
Wij zijn het lichaam van Christus, wij samen vormen de tempel van het geloof.
Gelukkig, zou je kunnen zeggen, zijn we hier samen in een zichtbaar teken van ons geloof. We zijn hier samen in een kerkgebouw met een altaar, een doopvont, prachtige ramen en beelden… zichtbare tekenen van ons geloof. Ze zijn bedoeld om ons van de ene kant in contact te brengen met God, met het heilige en van de andere kant is het de bedoeling dat we door het contact met God gesteund en gesterkt terugkeren op aarde en doen wat gedaan moet worden.
God beminnen en je naaste als je zelf. Een kortere samenvatting van de Tien Woorden is er niet.
Wat ik hoop dat is dat niet alleen het stenen gebouw ons steunt en sterkt in ons geloof, maar dat we ons ook door elkaar, door de geloofsgemeenschap gesteund en gesterkt weten, vooral als het eropaan komt. Dat de geloofsgemeenschap steeds opnieuw een zichtbaar teken wordt van de Levende in ons midden die zegt: ‘Breek deze tempel af en ik zal hem in drie dagen doen herrijzen.’
Yvonne van den Akker-Savelsbergh, inleiding
Hans Boerkamp, preekvoorbeeld