- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 387.44 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
25 januari 2009
Derde zondag door het jaar
Lezingen: Jona 3,1-5.10; Ps. 25; 1 Kor. 7,29-31; Mar. 1,14-20 (B-jaar)
Inleiding
Alleen op deze zondag wordt uit het boek Jona gelezen. Eigenlijk zou deze prachtige novelle in zijn geheel gelezen moeten worden; gezien de lengte is dit ook te doen. Het boek Jona, dat door de synagoge op Grote Verzoendag wordt gelezen, bevat op 3,4 na geen woorden van de profeet zelf. Het is een wijsheidsgedicht of midrasj over (de taak van) een profeet: het verhaal maakt duidelijk dat JHWH profeten zendt om de mensen op te roepen om zich te bekeren, opdat zij niet ten onder zullen gaan, maar zullen (her-)leven naar hem toe.
De schrijver laat als hoofdpersoon van zijn verhaal de profeet Jona (= duif, teken van Gods trouw) uit Gat-Hachefer optreden. Deze profeet trad ten tijde van de profeet Amos op in Israel (2 Kon. 14,25). De midrasj Jona heeft de structuur van een tweeluik:
Linker paneel: Jona 1-2 Rechter paneel: Jona 3-4
1) 1,1-3: JHWH’s opdracht en Jona’s vlucht 1) 3,1-4: JHWH’s opdracht en Jona’s minimalistische uitvoering
2) 1,4-16: Jona vlucht de dood(s wateren) in 2) 3,5-10: Nineve bekeert zich tot God en
heidense zeelieden vereren JHWH bekeert zich
3) 2,1.11: De trouwe JHWH redt de 3) 4,1-11: Jona wordt kwaad omdat
ontrouwe Jona JHWH barmhartig is
(2,2-10: een psalm - nood leert bidden - is een latere toevoeging).
Het verhaal van Jona gaat niet over de walvis (2,1.11: een grote vis = het zeemonster Leviatan, Ps. 74,13v; Am. 9,3), maar over de mens die op de vlucht is voor God(s opdracht). Verder gaat het over de vraag of JHWH zijn liefde en barmhartigheid alleen betoont aan zijn eigen ‘uitverkoren’ volk of dat deze zich ook uitstrekt tot de heidenen. Het verhaal laat hierover geen onduidelijkheid bestaan. JHWH is de God van zijn volk én van alle volken; Hij wil de bekering en het heil voor alle mensen (4,2.11 vergelijk Am. 3,1-2; 9,7). De novelle eindigt met een indringend appel op de hoorder om net zo ruimhartig en barmhartig te zijn als de Barmhartige (4,11 vergelijk Luc. 15,11-32).
Profetenlezing: Jona 3,1-10
In het linker paneel (1,1-2,11) staat beschreven hoe Jona wegvlucht van/voor het aangezicht van JHWH, naar Tarsis, in het diepst van het ruim, in een diepe slaap en in het doodswater van de zee (1,3.5.12.15). Jona geeft geen gehoor aan het woord van JHWH (1,1-2) en beantwoordt zo niet aan zijn naam. De wind, de zee, de heidense zeelieden en het grote zeemonster gehoorzamen God wel (1,4.14.16; 2,1,11). Nadat de grote vis op het woord van JHWH Jona heeft uitgekotst op het droge, probeert JHWH het opnieuw met Jona zonder hem zijn ontrouw te verwijten! We bekijken het begin van het rechter paneel:
3,1-4: Voor de tweede maal geschiedt het woord van JHWH tot de uit de dood geredde Jona: ‘Sta op, ga naar Nineve en roep tot haar wat ik tot jou spreek om te roepen. Nu staat er niet: ‘Jona stond op om te vluchten naar Tarsis weg voor het aangezicht van JHWH’ (1,3), maar: ‘Jona stond op en ging naar Nineve, naar het woord van JHWH.’ Als ‘geroepen-roepende’ moet Jona Gods woord tot Nineve roepen. Dit woord is een van de kernwoorden van 3,1-10 (5x vv. 2.4.5.8). Voor mensen en God is er geen excuus dat ze niets gehoord hebben! Nineve, de hoofdstad van het gehate Assyrië, was een onmenselijk grote stad. Letterlijk: een godsgrote stad. Een stad die ook naar Gods maatstaven te groot was, een stad waarin het er niet menselijk aan toe kan gaan (1,2; 3,8; 4,11; Gen. 10,12). Drie dagen gaans, maar Jona gaat maar één dag gaans de stad in. Is Jona een minimalist die (nog) moeite heeft met Gods opdracht of heeft Nineve aan één dag preken genoeg? Jona geeft een bepaalde interpretatie aan ‘roep tegen haar, want opgestegen is hun kwaad voor mijn aangezicht’ (1,2): ‘Nog veertig dagen en Nineve is ondersteboven gekeerd!’
Veertig dagen herinnert aan de duur van de zondvloed (Gen. 7,4), de periode dat Mozes in het leerhuis op de berg is (Ex. 24,18) en aan de tijd dat Mozes boete doet voor zijn volk (Deut. 9,18). Het gaat om een bepaalde kwalitatieve tijd, waarna iets nieuws gaat beginnen. Wanneer Nineve zich niet omkeert, wordt het verwoest zoals vroeger Sodom en Gomorra (Gen. 19,21; Am. 4,11).
3,5-10: Het ongelofelijke geschiedt. Wat een profeet bij het volk van God nog nooit gedaan heeft gekregen (vergelijk Am.2,12;7,12-16), gebeurt in het heidense Nineve. De Ninevieten hebben aan één krom woord van Jona voldoende: zij klampten zich vast aan God (= geloven, vertrouwen), gaan vasten en doen boetekleren aan. In schrille tegenstelling met het gedrag van koning Jojakim van Juda (Jer. 36) blijkt de koning van Nineve een echte voorganger. Hij komt van zijn pauwentroon of heilige stoel af en gaat zijn volk voor in boetedoening. De Ninevieten gebruiken de veertig dagen, deze tijd van Gods lankmoedigheid, zeer goed. Behalve alle uiterlijke tekenen van boete - vasten, boetekleren, in as neerzitten - roepen zij met kracht tot God en keren zij om ‘ieder van zijn kwade weg, van het geweld dat aan hun handen kleeft.’ Aan alle ongerechtigheden en geweldenarij komt een einde. “Wie weet keert God om!” Om-keren (Tsjoeva = omkeer) is ook een kernwoord in onze perikoop: het betekent inzicht in de situatie, omkeren van de weg van het kwaad en toekeren naar de weg van de Thora (4x: vv. 8.9.10). De Ninevieten bekeren zich van hun zonden en God bekeert zich van zijn ziedende toorn (vergelijk Ex. 32,14; Jer. 18,7-8; Zach. 1,3). De Ninevieten hebben zich niet voor niets aan de God van Jona toevertrouwd metterdaad: ‘God zag hun daden… God kreeg berouw over het kwaad dat hij gezegd had hun aan te doen; en Hij deed het niet!’ JHWH blijkt lankmoedig en vol trouw en heeft berouw over het kwaad (4,2). Keert Jona ook om? (vergelijk 4,1-11).
JONA
Zij schreeuwden het uit van angst voor de dood,
en klampten zich vast aan natte touwen in stormende vlagen,
verstarden van afschuw voor wat zij zagen:
de zee was opgestaan en rukte aan hun boot.
‘Eeuwige goede vertoornde goden
help ons toch, zeg ons wie u verwondde,
met zijn heimelijk verborgen zonde.
Wie brak zijn woord of spotte? Wie doodde?
Wie wil zeggen wat hij heeft verkorven?
Wie brengt ons onheil, zo vreselijk?’
Zo baden zij. En Jona sprak: ‘Dat ben ik!
Ik zondigde voor God. Mijn leven is bedorven.
Verstoot mij! Doe met mij naar uw wil.
God is vertoornd. Maar de vrome hoeft daarvoor niet te boten!’
Zij beefden. Ze grepen hem bij handen en voeten
en wierpen de schuldige overboord. De zee werd stil.
(Dietrich Bonhoeffer, okt. 1944)
Evangelielezing: Marcus 1,14-20.
Van de Barmhartige God die Jona naar Nineve stuurde om hen te redden, legt ook Jezus getuigenis af.
Ofschoon Johannes was overgeleverd, vlucht Jezus niet weg voor zijn opdracht: Hij ging ‘naar Galilea verkondigend het evangelie van God en zeggend: vervuld is de beslissende tijd en genaderd is de heerschappij van God: keer om en vertrouw je toe aan het evangelie’ (v. 14-15). Jezus’ weg staat in het teken van de overgeleverde Johannes, de wegbereider, zó zal het Jezus ook vergaan (14,10.11.41.42.44). Hij begint de verkondiging van het naderen van Gods koningschap –dat rijk van gerechtigheid en vrede, waarin JHWH volop genadig, barmhartig, lankmoedig en betrouwbaar blijkt te zijn- in het heidense Galilea. Omdat Gods heerschappij nabij is, is het nu het beslissende moment om om te keren en je toe te vertrouwen aan de blijde boodschap. Zoals Jona roept Jezus namens JHWH op tot om-keer, de bevrijding van mensen, te beginnen in Galilea, gaat hem ter harte.
Verzen 16-20: Om namens God de weg van ‘de Zoon, mijn veelgeliefde’ (v. 11) te kunnen gaan, heeft Jezus metgezellen nodig. Voorbijgaande langs de zee (= antigoddelijke chaos) op weg naar Jeruzalem (dat is zijn einddoel, 10,32) ziet Jezus Simon en Andreas, Jakobus en Johannes (vv. 16.19). Dit zien betekent betrokkenheid, aanvaarding, barmhartigheid. Het heeft te maken met het zien van God: ‘Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien’ (Ex. 3,7). Jezus roept de metgezellen twee-aan-twee – de mensen en zijn broeder (Gen. 4) – om hen zo te kunnen uitzenden (vv. 20; 3,14; 6,7). Alleen een getuigenis van twee is betrouwbaar. Deze vier roept Jezus weg uit hun werk: ‘Hierheen, achter mij en ik zal maken dat jullie vissers van mensen worden.’ Jezus doet een appel op deze vissers om te breken met hun huidige bestaan, op te staan en een nieuwe opdracht te aanvaarden: dienstbaar zijn aan de verkondiging van Gods bevrijdende boodschap, zonder zich te laten afleiden en dus van Gods weg af te brengen. Simons, Andreas, Jakobus en Johannes geven onmiddellijk gehoor aan Jezus: ‘Begonnen hem te volgen’, ‘Gingen ze vandaar hem achterna’ (vv. 18.20). Zij volgen Jezus. Laten hem de route van hun leven bepalen om zo een teken van genade voor alle mensen te kunnen zijn. Een nieuw begin van een nieuwe mensheid. Een wonder: deze mensen horen de stem en volgen, zonder vluchtwegen.
Litratuur
De Bijbel Spiritueel, 465-472
K. Deurloo, Jona, Baarn 1995
K. Spronk (Red.), Jona, Maastricht 2005
A. Zandbelt, Jona, Boxtel/Brugge 1987
Preekvoorbeeld
Laten we vandaag eens meegaan met de profeet Jona. Alles wat er over hem in de bijbel staat is niet meer dan drie bladzijden. Maar het is zeer de moeite waard. Eigenlijk is het verhaal over Jona een parabel, een spiegel, een lachspiegel zelfs. Want met de figuur van Jona wordt er een karikatuur van een profeet geschetst. Maar door zijn karaktertrekken uit te vergroten, probeert het verhaal ons aan het denken zetten over onszelf.
Jona moet – zo hoorde u – van God op weg gaan naar Ninevé om de bewoners te zeggen, dat hun levenswijze absoluut niet door de beugel kan. Het is niet de eerste keer, dat Jona deze opdracht krijgt, het is de tweede maal. De eerste keer dat God riep, was Jona niet bepaald opgetogen. Nu komt dat meer voor bij profeten, maar Jona zegt die eerste keer niets, staat op en gaat. Hij vertrekt echter niet naar Ninevé, maar probeert te vluchten door de boot te nemen naar Tarsis.
Soms komen wij in een situatie terecht in ons leven, waarin we voelen: nú moeten we spreken, nu moeten we er iets mee doen, maar… o, wat is dat moeilijk. Iemand die we van nabij kennen, werkt te hard, drinkt te veel, iemand komt zijn afspraken niet na, ontloopt zijn verantwoordelijkheid, iemand van wie we afhankelijk zijn kwetst ons. Moet ík dat tegen hem/ haar zeggen? Laat een ander dat maar doen, denk je dan.
Wie is Jona? Een profeet uit de 7e eeuw voor Christus. Maar misschien ben jij af en toe Jona. Ook ik ben het af en toe.
De vlucht van Jona bewerkt dat God zich opnieuw met hem bemoeit. Een storm dreigt het schip te doen zinken. De bemanning stelt alles in het werk te overleven. Het helpt niet. Dan vragen ze Jona: Wie ben jij? Zo komen ze er achter, dat hij de oorzaak is van hun problemen. ‘Gooi me maar in zee,’ zegt Jona. Wil hij hen redden, of is dat een uiterste manier om aan zijn roeping te ontkomen? Maar nog proberen ze hem te sparen en naar land te roeien. Als dat niet lukt, doen ze wat Jona hen zegt. Maar eerst bidden ze tot God, dat hij hen dit mensenleven niet aanrekent en brengen een offer.
Het is wel een groot contrast: een profeet die de stem van zijn eigen God niet wil horen – en ongelovige zeelieden die zich voor hem inzetten en zich zelfs tot zijn God gaan richten!
Jona wordt in zee gegooid. Hij wordt gered. Maar dat lijkt meer op een straf. Hij wordt vastgezet in de buik van een grote vis. Daar moet hij tot bezinning komen. Hij wilde God niet horen, maar nu gaat hij bidden: hij wil dat God hém wél hoort! Hij moet anderen gaan bekeren, maar eerst – zo blijkt – moet hij zelf tot bekering komen.
Soms loopt het niet zoals wij zelf ons dat voorgesteld hadden. Soms wordt je leven radicaal op de schop genomen en moet je een heel andere kant uit dan je dacht. Soms schudt dat ook je beeld van God door elkaar. Je dacht dat als je goed leefde, God je zou sparen, maar dat gebeurt niet. Het kan beangstigend zijn. God is anders, onbegrijpelijker dan je denkt. Omdat het zo anders is, moet je je wel af gaan vragen, of God niet toch iets tot jou te zeggen heeft en of hij bij je wil zijn, maar op een andere wijze dan je ooit meende.
Wat Jona betreft: het loopt niet zoals hij zich dat had voorgesteld. God laat hem niet met rust, maar God ís er wel voor hem en spaart hem. En God daagt hem uit zijn mogelijkheden te gebruiken door hem opnieuw te roepen. Jona kán het wel, profeet zijn.
Uiteindelijk doet Jona het dan: Ninevé de wacht aanzeggen, maar héél minimaal. Hij trekt slechts één dagreis de stad in, terwijl je drie dagen nodig hebt om er doorheen te komen. En hij kondigt de ondergang met vijf woorden aan.
De reactie van de Ninevieten is groot. Onmiddellijk beginnen zij te vasten en het boetekleed aan te trekken. Zelfs de dieren moeten meedoen.
Zelfs met zijn bange en minimale optreden bereikt Jona heel wat. Zelfs met zijn beperkte mogelijkheden kan hij meer dan hij dacht: mensen iets over God vertellen, namelijk, dat God hen een nieuwe kans geeft.
In het Evangelie worden de leerlingen aangesproken op hun eigen mogelijkheden: visser zijn. Ze zijn niet geletterd, ze hebben hun beperkingen. Maar hun eigen deskundigheid van ‘uit het water halen en op het droge brengen’, die heeft Jezus precies nodig, en die mogen ze nu gebruiken ten behoeve van mensen: mensen redden.
Soms kom je voor opgaven te staan die vreemd en nieuw zijn. In je gezinsleven, met betrekking tot je gezondheid, of in het team waar je werkt. Je moet mogelijkheden aanspreken in jezelf, waarvan je denkt: heb ik die wel? Misschien voel je verzet, verlangen om te vluchten. Maar wanneer je daar voorbij bent, en je gaat op weg met je eigen beperkingen, dan blijk je toch wel iets tot stand te kunnen brengen. God heeft toch zijn eigen mogelijkheden in jou neergelegd. Hij laat je niet met rust, maar hij laat je ook niet in de steek. Zo roept God ons om met hem in zee te gaan. Zo daagt hij ons uit op nieuwe wegen en steunt ons om ook daar onze mogelijkheden ten volle te benutten.
Henk Janssen ofm, inleiding
Marian Wisse, preekvoorbeeld