- Versie
- Downloaden 22
- Bestandsgrootte 389.27 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
18 januari 2009
Tweede zondag door het jaar
Lezingen: 1 Sam. 3,3b-10.19; Ps. 40; 1 Kor. 6,13c-15a.17-20; Joh. 1,35-42 (B-jaar)
Inleiding
1 Samuël 3,3b-10.19
Plaats van handeling in de eerste hoofdstukken van het boek Samuel is Silo. In Jozua 18,1 wordt deze plaats voor het eerst genoemd als plek waar de tent van de samenkomst wordt neergezet. Ook in de tijd van de Rechters is het de plek waar de ark van het verbond is en daarmee het belangrijkste heiligdom. In 1 Samuël 1-2 lezen we hoe de jonge Samuël door zijn moeder Hanna naar het heiligdom wordt gebracht en daar onder de hoede van de priester Eli ‘in dienst is van de Heer’ (2,11). De jonge Samuël wordt als voorbeeldige dienaar in het heiligdom afgeschilderd (2,26) en staat daardoor in schril contrast met Eli’s zonen Chofni en Pinechas. ‘De zonen van Eli waren echte boosdoeners; zij hadden geen eerbied voor JHWH en hielden zich niet aan wat priesters volgens het recht van het volk konden vragen.’ (2,12). Een niet bij name genoemde man Gods maakt Eli duidelijk dat JHWH een einde zal maken aan zijn familie. Zijn zonen zullen hem niet als priesters van het heiligdom opvolgen. In deze context staat de perikoop 1 Samuel 3,3b-19.
Het is jammer dat de suggestieve dreiging van 3,3a niet meegenomen is: ‘De lamp van God was nog niet gedoofd.’ Samuël ligt te slapen in het heiligdom; de tekst lijkt zelfs te zeggen dat hij in de nabijheid van de ark slaapt. Dichter bij God kun je niet zijn. Toch staat er ook: ‘Samuël kende JHWH nog niet.’ Roeping gaat immers over wérkelijk kennen. Drie keer roept JHWH de jonge Samuël en elke keer meent hij dat de priester Eli hem roept. Eli begrijpt bij de derde keer dat God de jongen roept en geeft hem instructies hoe hij de volgende keer moet reageren. Weer roept God, nu noemt Hij de naam twee keer ‘Samuël, Samuël!’ (3,10), zoals ooit ook bij Mozes gebeurde (Ex. 3,4).
De perikoop van deze zondag wil de aandacht op de roeping zelf vestigen en laat de inhoud van Gods boodschap (3,11-14) achterwege: bevestiging van het vonnis over het huis van Eli. Het hele verhaal van de roeping van Samuël is ondanks de dreiging van een grote intimiteit: de jongen die slaapt in de nabijheid van de ark, God die hem telkens bij naam noemt. Dit wordt versterkt door het thema van het kennen van God. Zoals bekend is het bijbelse kennen sterk relationeel ingekleurd. God opent met de roeping de verbondenheid van de kleine tempeldienaar Samuël met hem. De thematiek roeping als kennen en verblijven bij komen we ook tegen in het evangelie van deze zondag.
Johannes 1,35-42
In het Johannes-evangelie vind je net als in de andere evangeliën roepingsverhalen. Ze krijgen hier echter een heel eigen invulling. In 1,35-42 is het strikt genomen geen roeping maar aanwijzing. Niet Jezus roept leerlingen, maar Johannes de Doper wijst zijn leerlingen op Jezus. In 1,29 heeft Johannes Jezus geïdentificeerd als ‘het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt’. Een raadselachtige betiteling die herinnert aan Jesaja 52,13-53,12, een tekst die veelal als messiaans gezien wordt: de dienaar van JHWH wordt er beschreven als man van smarten, doorstoken vanwege onze opstandigheid, gebroken wegens onze zonden, als een lam ter slacht geleid, die zichzelf tot zoenoffer maakte, de zonden van velen op zich nemend. Aan het begin van het evangelie duidt Johannes hiermee al vooruit op lijden, dood en verrijzenis. In 1,36 wijst Johannes twee van zijn leerlingen op Jezus, nu kortweg ‘Lam van God’ genoemd. Later wordt één van de twee bij name genoemd: Andreas. De andere krijgt geen naam. Het ligt voor de hand in hem de zogenaamde ‘geliefde leerling’ te zien.
De twee leerlingen verlaten Johannes de Doper en gaan naar hun nieuwe meester (Rabbi) Jezus. Deze vraagt hen: ‘Wat zoeken jullie?’. Het zijn de eerste woorden in het evangelie uit Jezus mond en we mogen het zoeken hier de kleur van verlangen geven. Wat verlangen jullie? Waar zijn jullie ten diepste naar op zoek? Is dat niet wat leerlingen drijft op zoek naar een rabbi? Ook het antwoord van de leerlingen heeft een dubbele laag: ‘Rabbi, waar verblijft/woont u?’ Ogenschijnlijk de onschuldige vraag naar zijn woonplaats, maar als lezer mogen we hier de echo uit de Proloog in horen: ‘Het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (1,14 letterlijk: ‘zijn tent opgeslagen’). De leerlingen willen bij Jezus zijn, hem echt leren kennen. Er is discussie over de tijdsaanduiding: is tiende uur de Joodse (4 uur in de middag) of Romeinse telling (10 uur in de ochtend)? De laatste mogelijkheid lijkt de voorkeur te verdienen: ze zijn dan echt een dag in Jezus’ nabijheid. Ze willen hem leren kennen en dat lukt het best door een dag bij hem te zijn. Wat er die dag gebeurt, wordt ons niet onthuld. Misschien blijft het geheim omdat de relatie tussen Jezus en deze leerlingen niet zomaar overdraagbaar is. Het gaat over een intimiteit die ervaren, niet gelezen moet worden. Het effect is overigens wel duidelijk. Andreas gaat na het verblijf bij Jezus zijn broer Simon opzoeken en zegt hem dat ze in Jezus de Messias (Christus) hebben gevonden. In 1,17 heeft het woord Jezus Christus al eerder geklonken in het gedicht (de Proloog) waarmee het evangelie begint. En Johannes heeft in 1,20 nadrukkelijk gezegd de Messias niet te zijn. Hiermee wordt de verschuiving van Johannes naar Jezus die Andreas en de andere leerling maakt nogmaals beklemtoond. En zo wordt ook onze nieuwsgierigheid naar ‘het verblijven bij Jezus’ versterkt.
Andreas neemt zijn broer Simon mee naar Jezus. Deze krijgt onmiddellijk een nieuwe naam: Kefas/Rots. In de ontmoeting met Jezus wordt Simon een nieuwe mens en ontvangt daarom een naam. Hoe we deze naam moeten interpreteren is onzeker. Is het een belofte? Schuilt er ironie in? Deze Rots zal in het evangelie door diepe dalen gaan van grote aanhankelijkheid en verloochening.
Literatuur
Jan Nieuwenhuis, Het laatste evangelie 1, 1995, pp. 46-52.
Sjef van Tilborg, Imaginative Love in John, 1993, pp. 111-116.
Preekvoorbeeld
Dit profetische verhaal van Samuel in de tempel, waar wil dat naar toe? Je kunt het geweldig gaan moraliseren, maar daar wordt het niet leuker van. Duidelijk is dat het verhaal onderscheid maakt tussen Samuel en Eli, maar waar zit ’m dat verschil nu precies in?
Was het dat Eli zijn zonen niet kon opvoeden? Daar wordt een heel punt van gemaakt. Hij had zonen die liederlijk de beest uithingen en die oude vader laat dat maar zo. Kinderbijbels kunnen daar geweldig over uitweiden. De zonden van de zonen van Eli worden breed uitgemeten, zodat je haast zou denken dat de kinderbijbelschrijver heimelijk jaloers op ze is: sex and drugs and rock ’n roll. En Samuel ondertussen verbleekt tot brave Hendrik of het voorbeeldige jongetje van Hiëronymus van Alphen:
Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eieren zo groot.
't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
Schoon zijn vader 't hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
Noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
Mist men vijf, zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen,
En niet plukken; ik loop heen.
Zou ik om een hand vol pruimen
Ongehoorzaam wezen? Neen!
Zo moet het dus niet, want als het gaat om opvoeding, weet de bijbel over het algemeen heel goed grenzen te stellen: dat ieder verantwoordelijk is voor zijn eigen daden, dat een kind op een bepaald moment zijn eigen wegen gaat en dat je als vader of moeder soms het nakijken hebt. De misdragingen van die zonen kun je niet op Eli verhalen. Het is zo al pijnlijk genoeg.
Waar het om gaat is dit: die zonen zouden Eli’s opvolger worden. En het was in die tempel al zo’n troosteloze toestand. De Geest was er uit, een verouderd instituut, een religieuze instelling die zichzelf heeft overleefd. Ze déden nog maar wat. ‘Het woord van de Heer werd zelden gehoord en visioenen kwamen nauwelijks voor.’ Dat is de kern. Hoe kan het ooit nog wat worden tussen God en mensen als de ontmoetingsplaats tussen die twee verstopt is geraakt?
God kan roepen wat hij wil, maar ‘het woord van de Heer werd zelden gehoord.’ Als de tekst dan vervolgt met ‘visioenen kwamen nauwelijks voor’, dan besef je dat die visioenen bij voorbaat al tot mislukken gedoemd waren, want Eli, ‘zijn ogen waren zo slecht geworden dat hij niets meer kon zien.’ In zo’n entourage heeft het visioen geen schijn van kans. ‘Waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk’, zegt het Spreukenboek. Dat blijkt.
God spreekt. Er hangt inspiratie in de lucht, maar die wordt niet opgemerkt en als het gaat om visie is de geestelijkheid stekeblind. De bijbelse verhalen dragen echter de belofte in zich dat als de Allerhoogste wordt weggepoetst en dichtgesmeerd, hij dat niet laat gebeuren. Uit het niets schept hij een nieuw begin. Daar hoef je niet over in te zitten. Zorg jij nu maar dat je het hoort en ziet!
En zo gaat dat dan: een maagd wordt zwanger of die stokoude Sara of deze onvruchtbare vrouw, ze raken in verwachting. Menselijkerwijs gesproken onmogelijk, maar het verhaal wil dat de wereld toe is aan een nieuw begin en in de bijbel wordt dat nieuwe begin op deze wijze uitgezaaid: Wees gegroet, Maria, Sara, Hanna!
Zo is dus Samuel geboren: ‘Mij geschiede naar uw woord.’ Ze hebben hem ontvangen als een Godsgeschenk en daarom aan de tempel gewijd. Daar groeit hij op.
Een volgend thema: slapen in de tempel. Voor die oude Eli is dat alleen maar rust en diepe slaap. Samuel weet ook niet beter. Maar waar het verhaal naar toe wil, is dat inderdaad het visioen, de droom, het vergezicht zich opent en dichterbij komt.
In oude tijden was de tempelslaap (incubatie) een mogelijkheid om met de goden in contact te komen. Dat een priester zich te slapen legt, is niet om een goede nachtrust te ontvangen, maar om ter wille van zijn volk dromen op te doen. Die werden soms met bewustzijnsverruimende middelen aangewakkerd. Of tempels, bijvoorbeeld het orakel van Delphi, zijn gebouwd op een breuklijn van aardlagen, waar zinsbegoochelende dampen opstijgen. Dromen worden opgewekt. Daartoe stonden priesters technieken ter beschikking en middelen.
Maar hier zegt de tekst: ‘Visioenen kwamen nauwelijks voor.’ Eli lag in zijn kamer slechts ‘te rusten en zijn ogen waren zo slecht dat hij niets meer kon zien.’ Dat is dus de bijbelse manier van vertellen dat de kerkelijke hiërarchie zit te suffen en is ingedut in plaats van dat zij het visioen levend houdt.
Nu ligt daar een kind in de tempel te slapen. En dat kind weet van niets. Desalniettemin, hij wordt geroepen. Dat gaat met een stem in een droom. Dat kind wordt iets gewaar en het kan het niet thuisbrengen.
Het verhaal doet nu iets heel aardigs. Normaal gesproken is een bijbelverhaal opgebouwd uit drie gebeurtenissen, waarvan de derde de ontknoping teweegbrengt. Zo gaat dat toe in sprookjes, volksverhalen, drie musketiers: een ritme van drie woorden of drie daden.
Maar dit verhaal heeft een dubbele ontknoping. Eerst met het oog op Eli. Het kind Samuel hoort een stem, hij wordt geroepen. Door wie? Hij wekt Eli uit zijn diepe slaap. Dat herhaalt zich. Pas de derde keer komt het in Eli op dat er hier in de tempel behalve zijn eigen stem misschien nog een andere stem zou kunnen klinken. Daar had hij in het geheel geen rekening meer mee gehouden.
De cultus ging routineus door. De rituelen zouden zich eindeloos herhalen. Maar dat dit alles is ten antwoord op een stem, dat was bij hem onnoemelijk ver weggezakt. Onthullend en beschamend! Eli heeft die nacht verder geen oog meer dichtgedaan.
En dan voor de vierde keer klinkt de stem: ‘Samuel! Samuel!’ ‘Ja, Heer, hier ben ik!’ Wat dan gebeurt is het begin van twee boeken Samuel en twee Koningenboeken. De geschiedenis van God met de mensen raakt meteen uit het slop. Visie doet zich voor. Inzicht in wat een mens te doen staat. Er is weer een: ‘op aarde zoals in de hemel.’ En daar waar de hemel en de aarde elkaar raken, dat is allereerst in de eredienst.
Zo begon het verhaal: ‘De jonge Samuel hielp bij de eredienst.’ En zo eindigt het: ‘De Heer bleef te Silo verschijnen en maakte zich daar aan Samuel bekend door het woord tot hem te richten.’
Waar hemel en aarde elkaar raken, dat is allereerst bij Woord en Sacrament, maar niet als een doel in zichzelf, niet als divertissement, ter verpozing en verstrooiing en om de tijd te doden. O ja, je komt ter kerke om tot rust te komen bij God, maar tegelijkertijd om toegerust en gesterkt te worden voor wat het leven en je naaste van je vragen.
En ondertussen hebben wij ook deze plaats te koesteren. Dat dit toegewijde huis niet gecorrumpeerd raakt. Want je vindt alleen een tekst die je aanspreekt, waar de teksten tot spreken komen. Je geeft aan je kinderen het geloof door, daar waar het geloof beleefd wordt. Je wordt wakker geschud, daar waar het visioen nog wordt verwacht. Je wordt weer mens, daar waar je wordt geroepen.
Marc Brinkhuis, inleiding
Klaas Touwen, preekvoorbeeld