- Versie
- Downloaden 23
- Bestandsgrootte 293.72 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 21 januari 2021
Homiletische hulplijnen 79
Jargon
De Tale Kanaäns is een dialect. Bargoens, jargon en vaktaal zijn slechts begrijpelijk voor the incrowd, de eigen subcultuur. Algemeen Beschaafd Nederlands daarentegen overstijgt grenzen. Omgangstaal haalt drempels weg. Het heilig Evangelie is bestemd voor alle mensen, dus moet de Kerk zich verstaanbaar maken in Jip en Janneke-taal. Alleen, dan is voor mij de lol eraf. En met de lol (altijd een goede graadmeter!) gaat meer verloren: het badwater en het kind.
Algemeenheden communiceren niet. De paradox is deze: alleen het specifieke wordt universeel verstaan. Jargon kruidt de taal. Een goed verhaal heeft couleur locale. Slechts het particulier eigene met al zijn gekte overstijgt onze Babylonische spraakverwarring. Vandaar dat interviews het zo goed doen.
Wat altijd en overal geldt, maakt geen verschil. Wat geen verschil uitmaakt, boet aan betekenis in. Mijn synoniemenwoordenboek geeft voor ‘algemeenheid’ zowel ‘universaliteit’ als ‘dooddoener’.
De zondagsschooljuf van mijn jeugd in de vrijzinnige kerk ‘Het Nieuwe Verbond’ in Rotterdam-Zuid die later aan de baptisten overging, leerde ons het ‘Nu zijt wellekome.’ De laatste regel: Kyriëleis, moesten wij maar zingen als ‘Ontferm u, Heer.’ Dan begrepen wij, kinderen, het beter. Ik weet nog hoe teleurgesteld ik was. Ter plekke verloor het lied zijn bekoring. De geheimzinnige klank werd verkleuterd, het verstaanbare maximum teruggebracht tot een begrijpelijk minimum. Dat was geen leren op de groei.
In de Kerk bezigen wij geen omgangstaal, want die taal maakt ons onvoldoende benieuwd. Omgangstaal zet het bekende in het midden. Het ego voelt zich daar doorgaans prettig bij, want precies dat middelpunt is zijn troonzaal.
Wij hebben een taal nodig die ons onthutst en ontregelt: vreemde woorden die voortkomen uit de omgang met wat ons ónbekend is, een idioom dat eerbied opbrengt voor de andersheid van de ander, geen vaktaal van de expert maar een rituele taal die stamelt van een geheim dat zich aan ons onttrekt: de onuitsprekelijke naam, het lege graf, iemand die zegt: Noli me tangere. De taal van de kerk is allereerst de taal van het liturgisch gebed, dat Abba roept, Hosanna, Maranata, Kyrie eleison, Gloria, Sanctus, Halleluja! Het Bijbelgrieks laat de Arameese uitroepen onvertaald. Onvervangbaar!
Zojuist verscheen een herziene en uitgebreide – in omvang verdubbelde – editie van Het Geel-Witte Boekje (2012), nu getiteld met voorheen de ondertitel Eerste hulp bij katholieke begrippen (2019). Het belang van de behandelde lemma’s valt in het niet bij dat overgeërfde Aramees. Sommige begrippen articuleren slechts nostalgie en folklore of talen naar de grootspraak van het rijke Roomsche leven. Andere zijn op hun best ‘Chinees’. Ik doel op wat Japan betekent voor het denken van Michel Foucault en China voor François Jullien.
Wat ik in China zocht, is in wezen de radicaalste breuk met de verstandhoudings- en verwantschapsrelaties waarop ons denken steunt, dat wil zeggen: een soort theoretisch ongemak en verschuiving van het denken. Verschuiving in de dubbele betekenis van het woord: zowel een zekere verplaatsing van het normale van onze denkdressaten, als een verplaatsing in de zin van het wegnemen van de stut waarop we ons denken voortdurend laten steunen, een stut van zo grondleggende aard dat wij deze niet kunnen denken.
(François Jullien, La philosophie inquiétée par la pensée chinoise, Parijs 2009, 1292)
Foucault en Jullien spreken van ‘heterotopische exterioriteit’. Dat wil zeggen: ‘een verontrustend buiten’ van waaruit gangbare denkcategorieën worden ontregeld; ‘een elders’ met geheel eigen betekenissamenhangen. Klassiek is het voorbeeld dat Foucault aanhaalt van een Chinese encyclopedie die het dierenrijk in categorieën verdeelt. Overzichtelijke rijtjes, volgens een orde die niet te bevatten is. Bijvoorbeeld het lemma: ‘ontelbare’ of ‘toebehorend aan de Keizer’. De onmogelijkheid om de vinger achter deze systematiek te krijgen, kenmerkt de heterotopie (hetero – anders; topos – plaats).
In die zin is Eerste hulp bij katholieke begrippen Chinees. Ook ‘katholieke begrippen’ zetten een volstrekt eigen speelveld uit. Zij zijn onderdeel van een kerkelijke cultuur en voegen zich in een zinsverband dat bevreemding wekt.
Een heterotopie is noch privaat noch publiek. Qualitate qua is de heterotopie een tussen-ruimte. Voorbeelden: begraafplaats, sauna, vakantiedorp, museum, boksschool, gevangenis, theater, bordeel, kermis. Een reeks waarin de Kerk niet misstaat. In haar onbegrijpelijkheid staat ook zij haaks op enerzijds het private en anderzijds het publieke domein.
De geel-witte taalgids ordent een tussenruimte die gemakkelijk dichtslibt. Zodra een kerkelijke stijl ontbreekt, dringt óf het private domein de kerk binnen en wordt de toon familiair, óf het publieke domein gaat de toon aangeven en de mores worden burgerlijk. Familiair, bij afkondigingen: ‘Voor het reisje kunt u zich straks aanmelden bij Piet.’ Who the hell in dit ons kent ons is Piet? Burgerlijk, bij het aansteken van de kaarsen: ‘Wel naar de mensen toe’ (dus niet met de rug naar ‘het publiek’) – alsof er niet een ander richtpunt is…
Een voorbeeld: vanuit het gezichtspunt van het private domein wordt de geestelijkheid vooral beoordeeld op haar persoonlijke kwaliteiten: de pastor moet gevoel voor humor hebben, aansluiting vinden bij de jongeren, de ouderen niet vergeten. Vanuit het gezichtspunt van het publieke domein wordt zijn professionaliteit gewaardeerd: de pastor spreekt met kennis van zaken en heeft mediatraining gehad. Maar de Kerk als heterotopie heeft een heel eigen zienswijze op de geestelijkheid: die van het openbare ambt van Woord en Sacrament.
privaat tussenruimte publiek
persoonlijk ambtelijk professioneel
familiair kerkelijk burgerlijk
Ambtelijk handelen wordt echter zomaar door familiaire omgangsvormen en burgerlijke etiquette overvleugeld. Verstoken van een kerkelijke cultuur verwordt de liturgie tot een kringgesprek of een praatprogramma. Zonder kerkelijke taaleigen, vooral het liturgisch taaleigen, staat de heterotopische kwaliteit van de kerk zwak.
Natuurlijk zijn de ‘katholieke begrippen’ van deze Eerste hulp gewoon rariteiten, de groepscode van een club. In het boek worden ze echter met onderscheid bejegend als de zelfarticulatie van een taalgemeenschap die op haar best oninpasbaar is – van hier tot Tokio.
Eric van den Berg, Frank G. Bosman en Peter van Zoest, Eerste hulp bij katholieke begrippen, Heeswijk 2019
drs. Klaas Touwen