- Versie
- Downloaden 31
- Bestandsgrootte 290.25 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 21 januari 2021
6 maart 2019
Aswoensdag
Lezingen: Joël 2,12-18; Ps. 51; 2 Kor. 5,20-6,2; Mat. 6,1-6.16-18 (C-jaa
Inleiding
Berouw, vasten en verzoening zijn thema’s die in deze lezingen voor Aswoensdag centraal staan. De tijd daarvoor is nu aangebroken. Daarbij wordt telkens beklemtoond dat het gaat om een innerlijk proces van bekering, vanuit het hart.
Joël 2,12-18
De eerste lezing komt uit het boek Joël, één van de kleine profeten uit de tijd na de Babylonische ballingschap. De profeet beschrijft in zijn werk tot tweemaal toe (1,1-20 en 2,1-27) hoe sprinkhanen het hele land verwoesten en de oogst vernielen. Het is een ecologische ramp met catastrofale gevolgen, niet alleen voor het land, maar ook voor mens en dier. Er is immers geen voedsel meer. Bovendien is daardoor tevens de eredienst ontregeld, want er kunnen geen offers meer worden opgedragen in de tempel. ‘Er is geen spijsoffer meer, geen plengoffer meer in het huis van jhwh (Joël 1,9).
In beide gevallen volgt op de beschrijving van deze ramp (1,1-4 en 2,1-11) een oproep tot boete en gebed (1,5-20 en 2,12-18).
De tweede oproep vormt de lezing van vandaag. Deze bestaat op zijn beurt uit twee onderdelen: een algemene oproep tot bekering (vv. 12-14), gevolgd door een oproep om een boetedag te houden (vv. 16-18). De bekering waartoe de profeet namens God oproept, moet er een zijn van het hart: ‘keer u om naar mij met heel uw hart, vastend, wenend en rouwend.’ Scheur uw hart en niet uw kleren’ (vv. 12b-13a).
Dan zal ook God zich omkeren en spijt krijgen over het onheil dat is aangericht. Daarom moet er een vastentijd worden afgekondigd (v.15). Het volk moet verzameld worden, iedereen van oud tot piepjong moet bijeenkomen (v.16) en de priesters moeten een smeekbede tot God richten (v. 17). Dan spaart God ook zijn volk (v.18).
Psalm 51
In Psalm 51 staat eveneens het thema van berouw en boete centraal.
Het opschrift van de psalm schrijft die toe aan koning David en vermeldt als aanleiding het bezoek van de profeet Natan, zoals dat beschreven staat in 2 Samuël 12,1-17. David heeft namelijk gezondigd door Batseba, de vrouw van Uria de Hethiet, tot vrouw te nemen en Uria te laten vermoorden (2 Sam. 11). Daarom stuurt God de profeet Natan naar David, met de boodschap dat God hem hiervoor zal straffen. David erkent dat hij gezondigd heeft. Natan antwoordt hierop dat God hem vergeven heeft, maar dat het kind dat Batseba inmiddels heeft gebaard, zal sterven (2 Sam. 12,13v). David probeert God alsnog te vermurwen door boete te doen. Hij vast en slaapt op de grond (v.16).
In deze dramatische context wordt de psalm gesitueerd. Bij monde van David bekent de ik-persoon schuld: ‘Ik beken: ik heb mij misdragen, mijn zonde klaagt mij voortdurend aan’ (v. 5), en roept God op om zijn zonde uit te wissen en hem genadig te zijn. ‘Een berouwvolle geest is een offer voor God. Een rouwmoedig, vermorzeld hart, zult U, o God, niet verwerpen’ (v. 19). Dan kan de psalmist God weer loven en prijzen om zijn goedheid
2 Korintiërs 5,20–6,2
In de tweede brief van Paulus aan de Korintiërs roept Paulus de gemeente op tot verzoening. Een centrale rol daarin speelt de figuur van Christus. ‘Wij smeken u in Christus’ naam: laat u met God verzoenen!’ (2 Kor. 5,20). De gemeente heeft immers de genade van God in Christus ontvangen. Paulus citeert vervolgens een vers uit de profeet Jesaja (49,8), om aan te geven dat de tijd gekomen is om daar gevolg aan te geven: ‘Nu is het die gunstige tijd, nu is het de dag van het heil’ (2 Kor. 6,2).
Matteüs 6,1-6.16-18
De lezing uit het evangelie van Matteüs komt uit de Bergrede (Mat. 5–7). Het is de eerste grote redevoering die Jezus in dit evangelie geeft. Hij doet dit, naar het voorbeeld van Mozes, op een berg. Net zoals Mozes met de tien geboden zijn volk een leidraad geeft voor hun leven, geeft Jezus in de Bergrede aan hoe zijn volgelingen zich moeten gedragen. Er gaat dan ook een sterk ethisch appel uit van zijn woorden. Het centrale gedeelte van deze rede bestaat uit twee reeksen gedragsregels. De eerste reeks (5,20-48) focust op het doen van gerechtigheid op grond van de Wet en Profeten; wat er moet worden gedaan. Meer concreet moet de gerechtigheid die Jezus van zijn volgelingen verwacht, groter zijn dan wat wordt voorgeschreven. Het gaat hem daarbij niet om de afschaffing van de Wet, maar om de vervulling ervan (5,17).
In de tweede reeks gedragsregels (6,1–7,12) verschuift de aandacht naar de manier waarop zijn volgelingen moeten handelen; hoe zij zich moeten gedragen. De lezing van vandaag komt uit dit deel van de Bergrede. De passage bestaat meer concreet uit drie onderdelen, die op eenzelfde manier zijn opgebouwd. Er worden telkens twee manieren van handelen aan elkaar tegengesteld: dat van diegenen die ‘schijnheilig’ worden genoemd (vv. 2.5.16), en datgene wat Jezus van zijn toehoorders verwacht. De eerste groep vertoont zijn gedrag in het openbaar, voor het oog van de mensen om daarvoor publieke erkenning te krijgen, de tweede groep doet hetzelfde maar ‘in het verborgene’, voor het oog van God. Elk onderdeel eindigt met dezelfde formule: ‘en je Vader, die in het verborgene ziet, zal het je lonen’ (vv. 4.6.18).
In het eerste onderdeel gaat het om het beoefenen van barmhartigheid, met name door het geven van aalmoezen (6,1-4). Dat moet zo geschieden dat je linkerhand niet weet wat je rechterhand doet (v. 3), op een onopvallende manier. De tweede activiteit is bidden (6,5-6). Opnieuw maant Jezus zijn toehoorders aan om dat binnenskamers, op een discrete manier te doen. Daarbij aansluitend leert Jezus hen ook hoe ze moeten bidden, niet met omhaal van woorden, maar met het Onze Vader (vv. 7-15). Het derde onderdeel (6,16-18), heeft betrekking op de manier waarop zijn volgelingen horen te vasten. Dat mag aan hun uiterlijk niet te merken zijn, zodat het niet opvalt. God zal het hen lonen. Jezus bevestigt in deze passage dus enerzijds het doen van goede werken (aalmoezen, bidden en vasten) die ook al door vrome Joden in zijn tijd werden verricht, maar beklemtoont dat de manier waarop men dit doet ook van belang is. Hij dringt er met name op aan om dit zonder vertoon te doen, voor het oog van God en niet voor dat van de mensen.
Literatuur
Joop Smit, Het verhaal van Matteüs: Sleutelpassages uit zijn evangelie. Zoetermeer: Meinema; Averbode: Altiora, 2007
Wim Weren, Rode draden in de evangeliën. Antwerpen: Halewijn; Boekencentrum: Utrecht, 2018
P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68.
Preekvoorbeeld
Het is een oude film, zwart-wit en toen ik hem, jaren geleden, voor her eerst zag, vond ik hem niet mooi. Het was dan wel een film van een groot regisseur, Passolini en het was dan wel een film over Jezus, een verfilming van het evangelie van Matteüs, maar de film sprak me niet echt aan. Waarom? Ik denk dat het beeld van Jezus dat in die film naar voren kwam, zo anders was dan ik gewend was. Ik vond Jezus streng, dreigend, onverbiddelijk. Ik herinner me dat ik tegen een vriendje zei: hij glimlachte niet één keer. Jarenlang is dat het oordeel geweest over die film, totdat ik hem later haast bij toeval weer zag. Hij werd uitgezonden op de tv. Ik herkende meteen een aantal beelden. Blijkbaar had de film toch indruk op mij gemaakt. Maar nu kwam ik tot een compleet ander oordeel. Ik vond de film indrukwekkend en diepzinnig. Sindsdien kijk ik elk jaar in de vasten Il vangelo secundo Matteo, zoals mensen ook in deze tijd Bachs Matthäuspassion willen horen.
Als ik die eerste grote toespraak van Jezus in het evangelie van Matteüs lees of hoor, of fragmenten daaruit, komen de beelden uit de film haast vanzelfsprekend bij me op. Passolini toont bij de Bergrede geen grote menigte, maar Jezus alleen, vaak in close up, tegen de achtergrond van een dreigende lucht, pratend tegen de wind in. Hij spreekt de zaligsprekingen en de rest niet mooi poëtisch uit, maar staccato: de bekende uitspraken klinken als kogels uit een mitrailleur. Een prachtige verbeelding van de weerbarstigheid van de Bergrede.
Waar bestaat die weerbarstigheid van de Bergrede uit? De omkering van waarden in de zaligsprekingen, zeker, maar misschien nog meer de radicalisering in Jezus’ interpretatie van de Wet en de Profeten. Vandaag hebben we de drie pijlers gehoord die traditioneel het godsdienstige leven schragen: aalmoezen geven, bidden en vasten. In alle drie gevallen waarschuwt Jezus de mensen in zijn omgeving voor hoe zij de drie pijlers vorm geven. Dat ze teveel aandacht schenken aan het uiterlijke en het opvallende, dat ze ook aandacht moeten besteden aan het innerlijke en het gewone. Dat is Jezus’ radicalisering.
Maar is wat we hier nu straks gaan doen, het askruisje ontvangen, dan niet in strijd met wat Jezus zegt? Doen we nu niet net wat Jezus afwijst: aandacht voor het uiterlijke en het buitengewone? Op het eerste gezicht wel. We doen iets uiterlijks en we doen het zelfs heel nadrukkelijk. Waarom doen we dat dan toch? Waarom heeft de kerk al eeuwenlang aan deze traditie vastgehouden?
Misschien omdat de kerk ontdekt heeft dat wij mensen niet zomaar en ineens kunnen doen wat Jezus ons voorhoudt in de Bergrede. Wij moeten altijd een proces doormaken, wij moeten als het ware van buiten naar binnen gaan en dat ook telkens en voortdurend doen. Elk jaar weer. Wat Jezus van ons vraagt, gaat niet vanzelf: dat gaat stapje voor stapje. Als we de komende veertigdagentijd een tijd van innerlijkheid willen laten zijn, dan is het zo gek nog niet om aan de buitenkant en bij ons hoofd te beginnen. Daar zitten onze oren en onze ogen, daar zitten de instrumenten waarmee we horen en zien, kunnen luisteren, doorzien, en inzien. Daar zitten de instrumenten waarmee we uiteindelijk ons hart raken of kunnen raken.
Het heeft mij jaren gekost voor ik die interpretatie van Passolini kon waarderen en wanneer ik de verfilming van de Bergrede bekijk, hebben die beelden nog niets van hun weerbarstigheid verloren. Maar nu zijn ze niet meer afstotend, eerder uitdagend en zelfs uitnodige
inleiding dr. Caroline Vander Stichele;
preekvoorbeeld prof. dr. Herwi Rikhof