- Versie
- Downloaden 55
- Bestandsgrootte 298.70 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
21 juli 2019
Zestiende zondag door het jaar
Lezingen: Gen. 18,1-10a; Ps. 15; Kol. 1,24-28; Luc. 10,38-42 (C-jaar)
Inleiding
Genesis 18,1-10a
Het verhaal in Genesis 18 is vooral bekend als aanloop naar het spectaculaire einde van Sodom en Gomorra of anders wel als het verhaal over Sara die lacht om de suggestie dat ze nog een kind zou krijgen (dat had Abraham overigens ook al gedaan, zie 17,17). De lezing van deze zondag stopt echter al in vers 10 en dan zijn Sodom en Gomorra nog niet ter sprake gekomen en heeft Sara zich nog beperkt tot het bedienen van haar echtgenoot en de drie gasten. Dit biedt de gelegenheid om in de verkondiging aandacht te besteden aan een vers dat in de Joodse traditie veel pennen en ook het penseel van Chagall in beweging heeft gebracht.
Om met dat laatste te beginnen: Chagall heeft een intrigerend schilderij gemaakt van het tafereel van de drie mannen aan tafel en Abraham die er ogenschijnlijk bedremmeld bij staat. Niek Schuman heeft er een mooie meditatie bij geschreven. Die is te vinden, samen met de afbeelding, op http://luxetdies.nl/abrahams-verlegenheid/. Abraham is duidelijk onder de indruk van het gezelschap bij hem aan tafel en weet zich niet zo goed een houding te geven. Bij Sara is dat anders. Zij heeft wat te doen en komt aanlopen met nog een nieuw gerecht.
Hoe anders is dat in een volgende scene! Daar wordt met bijna dezelfde woorden opnieuw beschreven hoe Abraham er bij staat. In 18,8 lezen we (woord voor woord vertaald uit het Hebreeuws): ‘Hij was staande voor hen onder de boom.’ In 18,22 wordt verteld hoe de mannen opstaan en naar Sodom vertrekken. Hier lezen we: ‘Abraham was nog staande voor het aangezicht van jhwh’. Althans, in de Joodse traditie is dit een van de zeldzame gevallen dat in de tekstoverlevering de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst is gewijzigd. In de zogenaamde tiqqune soferim (‘verbeteringen van de schriftgeleerden’) wordt dat verklaard. Oorspronkelijk stond er: ‘Jhwh was nog staande voor het aangezicht van Abraham’. Dat suggereert echter dat jhwh in een gebedshouding voor Abraham stond (zie bijvoorbeeld het gebruik van deze uitdrukking in Jer. 15,1 en 18,20). Dat is godslasterlijk.
Tegen deze achtergrond krijgen de woorden in vers 8 een bijzondere lading. Ze roepen des te meer de vraag op hoe Abraham hier nu staat. Men zou hier ook nog bij kunnen betrekken dat in de christelijke iconografie een verbinding gelegd wordt tussen de drie gasten van Abraham en de Drie-eenheid. Dat is natuurlijk geheel vreemd aan de Joodse traditie en vanuit oudtestamentisch perspectief een bedenkelijk stuk inlegkunde. Het getuigt ook van een stelligheid die vreemd is aan Abraham. Zijn aarzeling bij dit hoge bezoek lijkt ook meer gepast. Des te meer valt dan de overgang naar zijn veel zelfbewustere houding in vers 22 op. De omslag in zijn houding kan men toeschrijven aan de belofte die hij inmiddels heeft ontvangen. Jhwh heeft hem te kennen gegeven dat hij vasthoudt aan zijn belofte. Hij heeft hem ook een spoedige vervulling van die belofte toegezegd: binnen een jaar zullen ze een zoon hebben. Aan Abraham kun je het nu zien: hij staat anders in het leven. De aarzeling gaat voorbij.
Het tweede onderwerp in dit bijbelgedeelte dat veel aandacht krijgt in de Joodse traditie, betreft het eten dat Abraham en Sara hun hemelse gasten voorzetten. Niet-Joden zouden er zomaar aan voorbij lezen: ‘Hij haalde boter en melk, nam het gebraden kalf en zette alles aan zijn gasten voor.’ Om twee redenen roept dat vragen op. Het gaat hier, zoals het schilderij van Chagall zo fraai onderstreept, om engelen. Volgens de rabbijnen eten engelen echter niet. Het hoort bij de hemelse zaligheid dat de hemelingen niet afhankelijk zijn van eten. Dat lost gelijk ook het probleem op van het onzalige idee van de ontlasting. In de hemel zijn geen wc’s nodig. Hoe zit het dan met de etende engelen in Genesis 18? In de Targum, de oude Arameese parafraserende vertaling, is dat opgelost door aan te geven dat de engelen alleen maar deden alsof ze aten. Dezelfde uitleg komen we tegen bij Philo van Alexandrië en bij de hervertelling door Flavius Josefus.
Een ander probleem is dat Abraham zich niet aan de grondregel van kosjer voedsel lijkt te houden. Die houdt immers in dat zuivel en vlees strikt gescheiden moeten worden. Hier worden ze echter geheel tegen de regels binnen één maaltijd en op één tafel opgediend. Men kan dit niet oplossen door te stellen dat Abraham de spijswetten nog niet kende, want volgens de rabbijnse traditie is er geen sprake van een historische ontwikkeling van de geboden. Ze zijn altijd geldig geweest en ook op dit terrein vormen de bijbelteksten een samenhangend en eensluidend geheel.
In een oud commentaar op het boek Genesis, de Beresjit Rabba, wordt dit probleem opgelost door te veronderstellen dat Abraham wel degelijk de beide soorten eten gescheiden heeft gehouden. Dat kan eenvoudig gedaan worden door tussen beide soorten spijs de mond te spoelen met water of te reinigen met een stukje brood. Het spreekt, aldus het commentaar, vanzelf dat Abraham zijn gasten ook nog van een stukje brood heeft voorzien. Dat hoeft niet vermeld te worden in de teksten, want een goede verstaander vult dat zelf wel aan.
Overigens wordt het verhaal ook nog op een heel andere manier toegepast. Er wordt verteld (in de Pesikta Rabbati) dat de engelen bezwaar maakten bij God dat hij aan de Israëlieten zoiets kostbaars als de Thora had toevertrouwd. Daarop antwoordde God dat de Thora bij de Israëlieten in betere handen is dan bij de engelen zelf. Zij hadden immers geheel tegen de regels melk en vlees tegelijkertijd gegeten toen Abraham hun dat voorzette. Zoiets zou een rechtgeaarde Israëliet nooit doen.
Dit soort bespiegelingen staan ver af van de doorsnee christelijke benadering van de tekst, maar ze kunnen wel helpen om nog eens nieuw te kijken naar een bekend verhaal. Door Chagall kijk je met andere ogen naar Abraham. Samen met de rabbijnen kun je nadenken over goede omgangsmanieren. Sowieso is het optreden van Abraham natuurlijk al een staaltje van voorbeeldige gastvrijheid. Op verschillende manieren is het grensoverschrijdend. Dat geldt zowel van de kant van de mens als van de kant van God. Het is in menselijke regels en dogma’s (denk ook aan de genoemde Drie-eenheid) niet goed te vatten.
Pieter van der Horst, ‘Aan Abrahams dis: Joodse interpretaties van Genesis 18:8’, Nederlands Theologisch Tijdschrift 59/3 [2005], 207-214)
Kolossenzen 1,25-28
Zie: H.M.J. Janssen, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Lucas 10,38-42
Zie: H.M.J. Janssen, Zestiende zondag door het jaar, in: Tijdschrift voor Verkondiging 2016.4, 11-13 www.tijdschriftvoorverkondiging.org
Preekvoorbeeld
Gastvrijheid is een groot goed. Het betekent namelijk dat je je huis en je hart openstelt voor een ander, voor een gast. En per definitie is gastvrijheid gratis. Je gaat aan een gast geen geld vragen voor de maaltijden en het onderdak door jou aan haar of hem verschaft.
Ik herinner me die discussie toen we in de parochie van Stadskanaal begonnen met het eens per week verstrekken van een goede warme maaltijd aan mensen die in armoede leefden. Dat is nu zo’n 25 jaar geleden, ook toen al! We waren te gast geweest bij de Sant’ Egidio-gemeenschap in Antwerpen (nu ook in Apeldoorn en Amsterdam), omdat ze daar al een aantal jaren een daklozenrestaurant hadden met de Hawaïaanse naam van de heilige Belgische pater Damiaan, Camiano. Die werkte op het eiland Molokai voor de melaatsen, mensen die letterlijk waren opgegeven en verbannen naar het eiland. In het voetspoor van Damiaan wordt er sinds jaar en dag onder meer in Antwerpen twee maal per week een warme maaltijd verstrekt aan zwervers, daklozen en armen. Gratis! Want je bent geen instelling die mensen tegen een vergoeding gastvrijheid aanbiedt. De gasten zijn je vrienden!
Voor ons Nederlanders uit de Kanaalstreek was dat niet vanzelfsprekend. Argumenten als: mensen hun waardigheid laten behouden door ze tenminste iéts te laten betalen of profiteurs tegenhouden, vlogen over tafel. Toch kozen we op bijbelse gronden en vooral overtuigd door onze vrienden in Antwerpen voor gastvrijheid om niet, gratis. En nu, na 25 jaar loopt dat nog steeds! Hetzelfde verhaal geldt voor andere parochies die vanuit de Vincentiusvereniging een vakantieverblijf voor een week aanbieden aan gezinnen die vaak al in geen jaren op vakantie zijn geweest. Simpelweg omdat ze het niet kunnen betalen. Die vakanties mogen nooit overgaan om het geld! De mensen die we te gast krijgen hébben immers geen geld. Ze worden door een echte gastheer of gastvrouw uit de parochie of uit een bevriende organisatie van harte welkom geheten op vrijdagmiddag. Er staat een rijk gevuld boodschappenpakket voor hen klaar en schone linnenpakketten. Kortom je mag weten dat je méér dan welkom bent bij de Vincentiuscaravan. Diaconie niet als het stiefkindje van het parochieleven. Het kan en het moet eigenlijk ook! Gastvrijheid als één van de belangrijkste kenmerken van een gelovig mens.
Ik zeg expres gelovig en niet christelijk, want in de eerste lezing kwamen we Abraham tegen, een jood, een gelovig man die wel wordt genoemd de vader van alle gelovigen (joden, christenen en moslims) Het is een prachtig verhaal, waarbij de Heer aan Abraham verschijnt. Nog wel op het heetst van de dag. Het moment waarop je wel gedwongen wordt om even rust te nemen. Wij hier hebben dat in geringe mate ervaren op de hete dagen van het vorig jaar. Je rustig houden, de schaduw opzoeken en vooral veel drinken is het devies dan. Abraham is één en al gastvrijheid. Hij zet zijn gasten het beste voor dat hij in huis heeft: er wordt brood gebakken, een lekker mals kalf wordt klaargemaakt, kaas en melk! Het zal de gasten aan niets ontbreken.
In onze verwesterde ogen komt deze gastvrijheid misschien wel overdreven over. Zo ga je misschien om met familie of heel goede vrienden, maar die moeten hun komst liefst wel ruim van tevoren aankondigen. Maar om nou zo klaar te staan voor wildvreemde mensen? Er valt voor ons nog heel wat te leren van de oosterse gastvrijheid zoals we die bij Abraham zien. Hij krijgt helemaal onverwacht iets terug van zijn gasten: de belofte dat er een zoon zal worden geboren. Ooit is dat aan Abraham beloofd: dat zijn nageslacht even talrijk zal zijn als de sterren aan de hemel en de zandkorrels aan het strand. Maar Abraham is oud geworden en voor zijn vrouw Sara zijn de vruchtbare jaren allang voorbij. En dan is er nu die belofte, waar Sara ongelovig om lachen moet, want dat kan immers niet waar zijn! Moraal van dit verhaal: laat geen gasten bij de deur staan.
Jouw inspanning voor hen kan je wel eens een ‘beloning’ in veelvoud opleveren. Dat is ook wat de heilige Benedictus in de vierde eeuw in zijn regel voor monniken schrijft: wees gastvrij voor ieder die aan de deur van het klooster aanklopt, want elke gast kan Christus zelf zijn die bij jullie om onderdak vraagt. En wie wil het nou op zijn geweten hebben Christus, de Zoon van God, te hebben geweigerd?
Dat gebeurt ook niet in het Evangelie. Jezus die onderweg is naar Jeruzalem, komt aan in een dorp. Vorige week nog hebben we gehoord hoe het bij Jezus draait om barmhartigheid, om het klaar staan voor een gewonde man die halfdood aan de kant van de weg ligt, uitgeplunderd door struikrovers. Volgende week gaat het Evangelie verder met de vraag van de leerlingen: Heer, leer ons bidden (Luc. 11,1). De episode van vandaag bij Marta en Maria staat precies op het snijvlak tussen actie (verkondiging en goed doen) en bezinning (bidden, in het bijzonder het Onze Vader) En waar draait het nu om in het christendom? In ons geloof? Om barmhartigheid te doen of om te bidden?
Eigenlijk is daar geen keuze tussen, zusters en broeders. De heilige Vincentius de Paul (degene die zijn naam gaf aan de nog altijd actieve Vincentiusverenigingen in ons land!) heeft daar al op gewezen. Hij zei: Zoals een duif moet eten om te kunnen vliegen; zo moet hij ook vliegen om te kunnen eten. Dat lijkt een simpele vaststelling, maar als we die toepassen op ons geloof dan moet je bidden om tot werken te komen, maar tegelijkertijd moet je bij al het goede werk dat je doet het gebed niet vergeten. In beide gevallen luisteren we naar Jezus. Zowel in het barmhartigheid doen, zoals de Samaritaan vorige week, als in het bidden volgen we het levensprogramma van Jezus.
In het Evangelieverhaal gebeurt iets opvallends: Marta en haar zus Maria verlenen gastvrijheid aan Jezus, maar uiteindelijk gebeurt het omgekeerde. Marta werd in beslag genomen door de drukte van het bedienen… (Luc. 10,40) in de rol van een goede gastvrouw die het haar gast aan niets wil laten ontbreken. Maria daarentegen – gezeten aan de voeten van de Heer – luisterde naar zijn woorden (v. 39). En dan zegt Jezus ook nog tegen een mopperende Marta dat haar zus Maria het beste deel gekozen heeft! Moet je hier uit opmaken dat bezinning, contemplatie boven actie wordt gesteld? Zusters van de altijddurende aanbidding boven de zusters van Moeder Theresa?
Ik denk het niet! Ik denk dat het erom gaat dat je in je leven telkens weer keuzes moet maken. Maria kiest er nu voor om geen gástvrouw te zijn, maar juist gást te zijn bij Jezus. Ze wil zijn woorden als het ware indrinken als een koele beker water op een hete dag. Dat kun je je ook afvragen bij het verhaal van Abraham: wie is er nou eigenlijk bij wie te gast? Moeten we de Heer niet toestaan om de gastheer van ons leven te zijn? Moeten we niet de tijd nemen om eens rustig stil te staan bij zijn woorden? In het luisteren schieten we als mensen naar elkaar toe al tekort! Hoe vaak praten we met elkaar over wezenlijke dingen? Hoe vaak gaan we er eens rustig voor zitten om te luisteren? Misschien is dat óók wel de bedoeling van vakantie vieren: tijd nemen voor elkaar en voor ons geloof, voor de woorden van Jezus. Aan zijn voeten gaan zitten en bij hem op verhaal komen. Even in het buitenland naar dat lieve kerkje en er een kaarsje opsteken. Gastvrijheid mag je geven, maar sta jezelf in hemelsnaam óók toe om van de gastvrijheid van de Heer te genieten. Zomaar voor niets. Gratis. Je bent meer dan welkom. Altijd weer!
inleiding prof. dr. Klaas Spronk;
preekvoorbeeld Paul Verheijen