- Versie
- Downloaden 64
- Bestandsgrootte 291.58 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
19 mei 2019
Vijfde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 14,21-27; Ps. 145; Apok. 21,1-5a; Joh. 13,31-33a.34-35 (C-jaar)
Inleiding
De lezingen van deze zondag typeren de gang van Pasen naar Pinksteren en verder, van de dagen van Jezus’ dood en verrijzenis naar die waarin de leerlingen zijn boodschap in woord en daad voortzetten, tot aan het einde van de tijd.
In de eerste lezing uit Handelingen horen we over de verkondiging door Paulus, in de tweede lezing staat het nieuwe Jeruzalem centraal, en het evangelie is uit het begin van de ‘afscheidsrede’ van Jezus bij Johannes. Elk van deze lezingen belicht een ander aspect van het leven van de volgelingen en leerlingen ná Jezus.
Handelingen 14,21-27 – Naar de volkeren
In het boek Handelingen geeft de schrijver inzicht in de ontwikkelingen van een kleine beweging rond een joodse leraar Jezus die, na diens dood en verrijzenis, uitloopt op een wereldwijde verspreiding van zijn gedachtegoed en het geloof in Hem door de inspanningen van zijn leerlingen. We kunnen dit verhaal beter niet beschouwen als een historisch verhaal zoals wij dat kennen (facts and data), maar het is ook geen ‘nepnieuws’. De auteur heeft een boodschap en hij is in zijn manier van vertellen zelf een verkondiger. Handelingen start met de hemelvaart van Jezus en Pinksteren. Daarna horen we over de verkondiging in Jeruzalem, met Petrus als de voorman van de nieuwe beweging, terwijl in het tweede deel van Handelingen Paulus als hoofdpersoon optreedt. Hij wendt zich met name naar de volkeren (de ‘heidenen’). De lezing van deze dag bevindt zich in het overgangsgebied van de gebeurtenissen in Jeruzalem en de verkondiging aan de volkeren.
Paulus heeft zich ontwikkeld van een vervolger tot een ‘aanhanger van de weg’ (Hand. 9,2) en wendt zich, zelf voortgekomen uit een farizees milieu (Hand. 23,6; 26,5) steeds allereerst tot de Joodse groeperingen in de plaatsen die hij bezoekt. Hij trekt op zijn reizen vooral door de kuststreken van het huidige Syrië, Turkije en Griekenland. Zijn verkondiging betekent een nieuwe interpretatie van de joodse geschriften waarin hij Jezus als Redder presenteert (zie Hand. 13). Paulus’ verkondiging roept niet alleen bijval, maar ook agressie op, met name vanwege zijn standpunt dat de goede boodschap óók voor de niet-Joden bestemd is.
De christengelovigen (Hand. 11,26) ondervinden deze weerstand ook, zoals blijkt uit de lezing van vandaag. Bij terugkeer in de gemeenschappen waar hij eerder was, bemoedigt en versterkt Paulus de leerlingen en zegt dat ze door veel ellende heen moeten (Hand. 14,22). De gemeente is niet een verdienste van de verkondiger Paulus, maar van de Heer. Het is ook niet een incidenteel succes: het voortbestaan van de gemeente (ekklesia) heeft gebed en onderhoud nodig (Hand. 14,23). Daarom erkent Paulus de gemeenten ‘oudsten’ (presbuteroi of priesters). Zo krijgen de nieuwe gemeenschappen, die bestaan uit Joden én niet-Joden (14,27), een vorm van organisatie naar bestaand Joods model (vergelijk Hand. 11,30).
K. Touwen, ‘Handelingen van de Apostelen. Gevangene omwille van Christus Jezus’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 20-33
Apokalyps 21,1-5a – Een openbaring
De tweede lezing geeft een visioen weer. De tekst komt uit de Apokalyps ofwel de Openbaring van Johannes. Het genre van dit boek heet ‘apocalyptiek’, een stijl die ook in de laatste eeuwen voor Christus werd beoefend en waarin de eindtijd centraal staat. Johannes begint er zijn Apokalyps (Grieks voor ‘openbaring’) mee: ‘Openbaring van Jezus Christus…’ (Apok. 1,1) . Hij schrijft aan de christelijke gemeenten die lijden onder afwijzing en vervolging. De lezing vandaag beschrijft een openbaring, een visioen, dat werkt als een bemoediging voor de gelovigen. Er zullen andere tijden komen, nieuwe tijden, waarin alles anders tot leven gekomen is. Nieuwe hemel, nieuwe aarde, een nieuwe schepping, Gods stad die vanuit de hemel neerdaalt. De beschrijving van dit nieuwe Jeruzalem sluit aan bij een droom van Ezechiël (vanaf hoofdstuk 40). In tijden van ballingschap ziet deze profeet het herstel van stad en tempel voor zich, grootser dan tevoren. Zo ziet Johannes een nieuwe stad, een prachtige stad waarin God te midden van de mensen verkeert. Alle tranen worden gewist, de dood zal niet meer zijn. Het zijn woorden van troost, hoop en toekomst voor onzekere, bedreigde gelovigen, het is het woord van God zelf: ‘Ik maak alles nieuw’.
Johannes 13,31-33a.34-35 – Elkaar liefhebben
Het evangelie van Johannes heeft een lange passage waarin Jezus met zijn leerlingen aan tafel aanligt (Joh. 13,12) en een afscheidsrede houdt. Deze maaltijd is een samengaan van een ’symposion’ en een testament, een laatste-wil-verklaring. Na deze tafelgesprekken begint Jezus’ lijdensweg.
Dit gedeelte opent met de opmerking dat het bijna Pasen is (13,1). Samen met de vermelding dat Jezus weet dat zijn uur gekomen is (13,1; 17,1) thematiseert dat deze gesprekken. Bij de voetwassing, aan het begin van de maaltijd, is Judas nog aan tafel. Hij verlaat het gezelschap als Jezus hem als de verrader heeft aangewezen door hem een stukje brood te geven (vergelijk Ps. 41,10). Hij keert pas weer terug als Jezus en zijn leerlingen, na de maaltijd, in een tuin bij de Kedronbeek zijn (18,1v). Veelzeggend zijn de laatste woorden die aan de lezing van deze zondag vooraf gaan: ‘Het was nacht’ (Joh. 13,30). Hoewel Johannes 18,28 spreekt van ‘ochtend’, typeren duisternis en onbegrip alle komende hoofdstukken tot aan de donkerte na de verrijzenis, voordat Maria van Magdala, Petrus en de andere leerling Jezus herkennen.
De tafelgesprekken vinden dus plaats zonder dat Judas erbij is. ‘Gesprekken’ is een wat grootse term: Jezus is aan het woord en de leerlingen stellen af en toe een vraag (Petrus in 13,36; Tomas in 14,5; Filippus in 14,8 en de ‘andere’ Judas in 14,22), vragen die én getuigen van onbegrip en tegelijk Jezus de mogelijkheid geven om de thema’s die hij duidelijk wil maken uit te werken.
Jezus toont zich superieur. Hij voorziet en weet wat er gaat gebeuren, gaat zijn lot met open ogen tegemoet en duidt alles als de verheerlijking van God zelf (13,31;17,1-5). Hij heeft zijn taak op aarde voltooid, in hem is zijn Vader zichtbaar geworden. Zijn laatste woorden zijn niet anders dan bemoedigingen en aansporingen voor de leerlingen om te doen wat hij heeft gedaan: ‘elkaar liefhebben’, en zo de wereld Gods liefde doen kennen. Jezus noemt het een nieuw gebod. Dit is een johanneïsch alternatief voor wat de synoptici melden (Mat. 22,37vv; Mar. 12,30v; Luc. 10,27). In hun verhalen worden in gesprekken met wetgeleerden twee geboden met elkaar verbonden tot als het ware een nieuw gebod: ‘Je zult de Heer je God liefhebben (Deut. 6,5) en je naaste als jezelf’ (Lev. 19,18).
Het Grieks gebruikt het werkwoord agapaoo en het naamwoord agapè. Deze liefde is oprechte genegenheid, omzien naar en zorg hebben voor elkaar. Wat het liefhebben in deze woorden van Jezus inhoudt valt wellicht af te leiden uit de parallelle constructie van de verzen 13,15, over de voetwassing: ‘Ik heb jullie een voorbeeld gegeven, opdat, zoals Ik voor jullie heb gedaan, jullie zullen doen’, en 13,34 :’zoals Ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben’.
Zo draagt Jezus zijn taak over aan zijn leerlingen: als zij doen wat hij heeft gedaan, zullen mensen hen herkennen als Jezus’ leerlingen en doen zij wat hij heeft gedaan: de liefde van de Vader een menselijk gezicht geven (13,35).
Preekvoorbeeld
Het is maar een heel korte evangelielezing die we van¬daag gehoord hebben. Een paar verzen maar, en zo los gelezen zijn ze misschien ook wat onbegrijpelijk. Toch staan deze woorden van Jezus in het midden van een dramatisch verhaal. Het is de avond van het laatste avondmaal. Jezus heeft zojuist gezegd, dat degene voor wie hij het brood zou indopen hem zal overleveren. Jezus doopt het brood in en geeft het stuk aan Judas. En hij zegt tegen Judas: ‘Doe maar meteen wat je te doen hebt’, en als Judas dan op weg gaat, dan zegt Jezus: ‘Waar ik ga daar kunt Gij niet komen. Nog maar kort zal ik bij jullie zijn: Gij moet elkaar liefhebben zoals ik u heb liefgehad.’ ‘Gij moet elkaar liefheb¬ben.’ Stel u voor: Judas gaat op weg om hem over te leveren en voor Jezus is dat de aanleiding om te zeggen dat hij een nieuw gebod heeft dat ze elkaar moeten liefhebben. Eigenlijk is het een oud gebod, dat Jezus met nieuwe kracht onder de aandacht brengt. Hij drukt de leerlingen voor het laatst nog op het hart dat ze elkaar niet in de steek moeten laten: ‘Gij moet elkaar liefhebben.’
Nu is het niet moeilijk om te zeggen dat je elkaar lief moet hebben. We kennen het als een opdracht voor elkaar. Ouders zeggen het tegen hun kinderen: lief zijn voor elkaar hoor. Het woord liefde is een woord dat ons soms voor in de mond ligt. En soms ook verkeerd ge¬bruikt wordt. Liefde is heel wat meer dan verliefdheid. De liefde waar het hier omgaat is de onbaatzuchtige liefde die mensen voor elkaar hebben. De liefde tussen partners, maar net zo goed tussen ouders en kinderen, tussen vrienden, tussen broers en zussen. Liefde als een diepe genegen¬heid die mensen aan elkaar bindt. De liefde die een beroep doet op je betrokkenheid. Je moet het woord liefde dan ook niet te gemakkelijk gebruiken. Dan wordt het een cliché. Want echt liefhebben in deze zin is niet een¬voudig. Houden van mensen is hard werken en van iedereen houden kan gewoon niet. Het is gemakkelijk om te zeggen: ‘Ik hou van alle mensen’, maar het is wat anders om tegen iemand te zeggen: ‘Ik heb je lief’, oftewel: ‘ik ben met jou verbonden.’
De oproep van Jezus is niet zomaar tegen ieder¬een gericht alsof het er niet toe doet. Hij zegt het nadrukkelijk tegen de leerlingen, die op dat moment bij elkaar zijn. Zij kunnen elkaar in de ogen zien. Ze weten van elkaar wie ze zijn. En dat is essen¬tieel als het gaat om een opdracht om elkaar lief te hebben. Ik kan niet zomaar iedereen liefhebben, want wie is iedereen? Dat is een vaag begrip. Als het gaat om liefhebben, dan gaat het om concrete mensen die je in de ogen moet kunnen zien. Liefhebben gaat van mens tot mens. Liefhebben betekent, dat je je voor elkaar inzet. En daarom klinken de woorden van Jezus met zo’n geladenheid, want het is de avond van zijn hoogste liefdesdaad. Verbonden¬heid met elkaar is vanzelfsprekend als het goed gaat, maar het wordt anders als het moeilijk is. Jezus gebiedt zijn leerlingen elkaar lief te hebben op een moment van grote spanning en bedreiging. Hij weet dat de onderlinge verbondenheid onder druk zal komen. Het is moeilijk om elkaar vast te houden als je onzeker en angstig bent en niet zeker van de toe¬komst. Het is moeilijk om elkaar vast te houden als een ander een groot beroep op je doet. Als de last tijdelijk of voor altijd onevenwichtig verdeeld is. Daarom moeten we ook een groot respect hebben voor mensen die elkaar in moeilijke tijden niet in de steek laten. Elkaar goed vasthouden is een opgave als de zee hoog is en het vaste land niet in zicht.
Liefhebben dus als Jezus: Maar hoe doe je dat? Wat is dan de eigen aard van de liefde van Jezus? Wat maakt zijn liefde bijzonder? Een van de belangrijkste eigenschappen van Jezus is zijn trouw. Zijn trouw aan de mensen. Hij blijft bij de mensen door alles heen. Hij zoekt niet zijn eigen ge¬win. Hij laat zich nergens op voorstaan, maar zoekt de weg van God. Hij zoekt een weg waardoor er recht wordt gedaan aan de minsten, aan de kleinen, de armen. De liefde van Jezus laat zich zien in de momenten dat het moeilijk gaat. Hij is de mens die door het lijden heen¬gaat. De liefde van Jezus laat zich zien in het geloof, dat er door moeilijkheden heen een weg is die naar het goede zal leiden. De opdracht die Jezus aan zijn leerlingen geeft om elkaar vast te houden, is een opdracht om, ondanks tegenslagen, vast te houden aan het visioen van die nieuwe hemel en die nieuwe aarde waar Johannes over schrijft in het boek van de Openbaringen.
Liefhebben als Jezus, het is een opdracht van Jezus aan zijn leerlingen en het is ook een opdracht aan ons, want ook wij noemen ons leerlingen van Jezus. Liefhebben als Jezus, betekent ook voor ons dat we oog hebben voor de noden van de mensen om ons heen. Een open oog en oor voor hen die een beroep op ons doen en trouw op de momenten dat het leven moeilijk is. De liefde die Jezus preekt is een actieve liefde van de een naar de ander en omgekeerd. Het is de liefde die mensen opbouwt en sterker laat worden.
Het is de liefde die hoort bij het nieuwe Jeruzalem, de stad van God, de stad waar al het leed geleden en al het kwaad vergeten is.
inleiding dr. Joke Brinkhof;
preekvoorbeeld Frans Broekhoff