- Versie
- Downloaden 236
- Bestandsgrootte 204.89 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
22 september 2019
Vijfentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Am. 8,4-7; Ps. 113; 1 Tim. 2,1-8; Luc. 16,1(10)-13 (C-jaar)
Inleiding
Amos 8,4-7
De schapenfokker en vijgenkweker Amos, afkomstig uit het Zuidrijk, uit Tekoa, wordt door de Heer naar het welvarende Noordrijk gezonden om als profeet op te treden. Hij is dus geen beroepsprofeet, en dat was nieuw. Het is de regeringsperiode van koning Jerobeam II (ca. 760 vChr.). Kenmerkend voor Amos is zijn maatschappijkritiek, zijn godsdienstkritiek en de manier waarop hij zijn boodschap naar voren brengt: hij speelt niet in op emoties maar doet een beroep op het verstand, op het rationele.
Amos treft een scherpe tweedeling aan in de maatschappij. Tegenover een welgestelde klasse staan de armen/verarmden en de zwakken. Amos klaagt de rijken aan vanwege hun onbarmhartigheid en hij roept op tot gerechtigheid. Zijn boodschap wordt door de priester Amasja als zo bedreigend ervaren dat hij de koning van Israël bericht dat Amos een komplot tegen hem smeedt. Tegen Amos zelf zegt hij dat hij moet maken dat hij wegkomt, hij moet naar Juda verdwijnen en daar maar gaan profeteren (7,10-13).
In Amos 7,1–8,14 zijn vijf visioenen opgetekend. Onze tekst maakt deel uit van het vierde visioen dat begint in 8,1: Amos ziet een mand met rijpe vruchten. Die mand staat voor Israël dat rijp is voor de ondergang. De reden voor Gods straf is de ongerechtigheid die heerst in het land waar de arme voor een paar schoenen wordt gekocht (8,6). Amos schuwt harde woorden niet, hij verwijt de rijken dat zij oneerlijk zijn, gewetenloos. En zelfs op sabbat kent hun zucht naar geld geen grenzen. Amos stelt deze houding aan de kaak en komt op voor het recht van de armen, voor de gerechtigheid.
1 Timoteüs 2,1-8
Zie A.B. Merz, ‘Pseudo-Paulus stelt voor altijd orde op zaken’ met een preekvoorbeeld van K. Touwen in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 69-79 en 80-83.
Lucas 16,1-13
In de hoofdstukken 15 en 16 van het evangelie van Lucas vertelt Jezus een aantal gelijkenissen zoals die van het verloren schaap, de verloren drachme, een vader met twee zonen en die van de onrechtvaardige rentmeester. Ze zijn bedoeld als antwoord aan die Farizeeën en schriftgeleerden die er schande van spraken dat Jezus met zondaars omging en met hen at (15,1v). Direct aansluitend aan de gelijkenis van vandaag horen we hun reactie: ‘De Farizeeën, die op geld belust zijn, hoorden dit alles en lachten hem uit’ (16,14). Daarop vertelt Jezus de parabel van Lazarus en de rijke man die net als onze tekst begint met de woorden ‘Er was een rijk man…’ (16,19-31).
De gelijkenis over de rijke man en zijn rentmeester vinden we alleen in het evangelie van Lucas. Het gaat erom tijdens het leven verstandig met geld en bezit om te gaan, iets wat de rijke in de gelijkenis van Lazarus niet heeft gedaan en toen hij uiteindelijk tot inzicht kwam, was het voor hem helaas te laat. Wat verstandig omgaan met geld inhoudt, volgt hieronder.
De rijke man in onze tekst heeft een rentmeester die ervan wordt beticht dat hij het geld van zijn heer verkwist (vgl. de jongste zoon in 15,13). Als de heer dit ter ore komt, vraagt hij de rentmeester rekenschap af te leggen, want zo kan hij geen rentmeester blijven. Wanneer we bedenken dat de evangeliën geschreven zijn in een tijd dat het einde van de wereld en daarmee ook het laatste oordeel op zeer korte termijn werden verwacht, dan is het duidelijk wat voor soort rekenschap hier is bedoeld.
De situatie van de rentmeester is zeer precair en hij zegt dan ook in zichzelf: ‘Wat moet ik doen?’ Van zijn heer heeft hij weinig goeds te verwachten, die heeft hem ontslag aangezegd. Voor spitten is hij niet in de wieg gelegd en gaan bedelen is geen optie. Maar dan: ‘Ik weet al wat ik moet doen om te zorgen dat ze me na mijn ontslag, in hun huis ontvangen.’ Stond hij eerst aan de kant van zijn rijke heer, nu steekt hij over naar het kamp van hen die in het krijt staan bij zijn heer. Onmiddellijk gaat hij aan de slag en laat de schuldenaars van zijn heer bij zich komen. Hij vermindert hun schuld aanzienlijk (zie 11,4). Onduidelijk is of hij daarmee zijn heer tekort doet of dat hij hun alleen zijn eigen (ongeoorloofde) winst kwijtscheldt.
Om het in de Thora opgenomen verbod op renteheffing te omzeilen, werd er in het schuldbewijs geen afzonderlijk rentepercentage genoteerd. In plaats daarvan schreef men een hogere som op dan het werkelijke aantal geleende goederen: bijvoorbeeld honderd zakken tarwe, terwijl de desbetreffende persoon in feite maar tachtig of zestig zakken kreeg. Het verschil was voor de tussenpersoon, de rentmeester, die er wel bij voer. Als tegenpartij had je weinig keus, zeker als je arm was en moest kiezen tussen honger of je laten uitbuiten.
In 16,8 staat dan die verbazingwekkende zin dat de heer de onrechtvaardige rentmeester prees, omdat hij verstandig deed. Natuurlijk prijst hij hem niet vanwege zijn onrechtvaardigheid, maar vanwege zijn slimheid en het feit dat hij zo voortvarend te werk was gegaan. Hij had zijn toekomst veilig weten te stellen door zijn eigen (onrechtvaardig verkregen) winst aan de armen te geven of ook, door de Thora te volgen en niet via slinkse wegen toch rente te heffen.
De rentmeester, zelf schuldenaar geworden, had ingezien dat hij alleen maar kon overleven – belangrijk is hier het werkwoord dechomai, ‘ontvangen’ (16,4.9; eveneens 16,6.7) – als hij andere schuldenaren zou helpen.
Met de gelijkenis van de rentmeester maakt Jezus duidelijk dat het in je eigen belang is om de kant van de armen te kiezen. Van die rentmeester, kind van de wereld of van de duisternis, kunnen de leerlingen, kinderen van het licht, dus nog heel wat leren.
Lucas 16,9 begint met de woorden ‘Ook ik zeg u...’, een heel gebruikelijke afsluiting in de mond van Jezus van een gelijkenis in dit evangelie. Er volgt een aantal spreuken die allemaal betrekking hebben op de gelijkenis maar niet in elkaars verlengde liggen (16,9-13).
De mammon is de personificatie van geld, bezit, vaak vertaald als de geldduivel. De oproep is nu om op positieve wijze gebruik te maken van de mammon door anderen in je bezit te laten delen. Nu gaat het er niet om zoals eerder bij de rentmeester, om onderdak te vinden bij de mensen maar om onderdak ‘in de eeuwige tenten’, bij God, in zijn koninkrijk. Net als de rentmeester moeten de leerlingen dus kiezen voor de armen (vgl. Zacheüs in 19,8; 12,33).
In de verzen 10-13 gaat het om betrouwbaar zijn in het klein en in het groot en kiezen tussen de mammon en de Heer. De mammon wordt tot tweemaal toe onrechtvaardig genoemd (16,9 en 11). Op zich zijn geld en bezit neutrale begrippen, je kunt er goed en kwaad mee doen. Maar het begrip mammon heeft de connotatie van hebzucht, begeerte. Je moet een keuze maken, je kunt niet God én de mammon dienen. Wie voor God kiest, kiest voor betrouwbaar zijn en voor gerechtigheid.
Preekvoorbeeld
Vrede heeft niet alleen te maken met afwezigheid van oorlog. Het heeft ook te maken met gerechtigheid, met dat er een einde gekomen is aan de uitbuiting. De lezingen van vandaag uit het Oude Testament en uit het evangelie komen daarom heel goed uit op deze vredeszondag. Zowel de profeet Amos als Jezus in zijn gelijkenis brengen de thematiek van arm en rijk ter sprake.
In onze wereld worden de verschillen tussen arm en rijk steeds groter. Een klein groepje superrijken heeft meer dan de helft van al het geld dat er op de wereld is in bezit. Dat is niet alleen een moeilijk te verteren situatie vanwege de vele mensen die dagelijks tekort komen om simpelweg fatsoenlijk te kunnen eten. Het is ook zo dat die groep miljardairs steeds grotere macht krijgt en met z’n gewicht in de schaal ervoor zorgt dat de verhoudingen nog schever komen te liggen. In de politiek en de economie regeert al vele jaren het neoliberalisme, dat alle ruimte geeft aan de financiële markten en initiatieven ontmoedigt om de inkomensverschillen kleiner te maken. De woorden van Amos zijn meer dan tweeënhalfduizend jaar oud, maar verbazend actueel. Natuurlijk zal niet iedere rijke op oneerlijke wijze, met list en bedrog, zijn geld verdienen, dat geldt voor onze tijd en ook voor die van Amos. Maar zowel van ons economische systeem als dat van toen in Israël moeten we misschien wel zeggen dat het de rijken en machtigen veel ruimte biedt voor misbruik, belastingontduiking en bevoordeling van eigen belangen.
Amos zegt simpelweg dat dit niet kan: ‘De Heer heeft gezworen bij de trots van Jakob: Hun daden zal ik nooit vergeten!’ Als hij God ter sprake brengt, dan is het om de rijken te herinneren aan het project dat de ene begonnen is met zijn volk Israël, dat soms ook wel ‘Jakob’ genoemd wordt, zoals hier. Toen God slaven en dwangarbeiders bijeenbracht om in het beloofde land in vrijheid samen te leven, gaf hij hun wetten en leefregels om die vrijheid te bewaren. Centraal in Gods wet staat de gerechtigheid. Zonder gerechtigheid raken we God kwijt. Dat is wat Amos in het Israël van zijn dagen zag gebeuren, en als hij vandaag bij ons zou rondlopen, zou hij dat ook zeggen.
Jezus is uit hetzelfde hout gesneden als zijn verre voorganger-profeet Amos. Gedurende zijn hele leven is hij opgekomen voor degenen die uitgesloten en uitgebuit werden: voor de onreinen, de armen, de zieken, de uitgeslotenen. Het hele evangelie getuigt daarvan. Zo moeten we dus ook het verhaal van vandaag begrijpen, maar Jezus komt hier wel met een verrassing. Laten we eens goed kijken naar de personages die een rol spelen.
Aan de ene kant zijn er twee rijken: de rijke landeigenaar en zijn onbetrouwbare rentmeester. Aan de andere kant is er een grote groep pachters. Die zijn arm en zitten diep in de schulden. Die schulden hebben ze niet aan zichzelf te wijten, maar zijn het gevolg van een uiterst onrechtvaardig economisch systeem, waarin de rijkdom toevloeit naar een kleine groep eigenaren en veel armen zelfs gedwongen werden zichzelf en hun familie als slaaf te verkopen. Jezus legt dit niet uit en hoeft dat ook niet, want alle toehoorders uit zijn tijd wisten dit. Die eigenaar en rentmeester waren als de rijken die door Amos zo hard veroordeeld werden. Wat zij doen, is voor God onverdraaglijk.
Maar de rentmeester doet iets wat ook voor de rijke grootgrondbezitter onverdraaglijk is: hij eigent zich geld of goederen toe van zijn baas en zal daar voor moeten boeten. Hij wordt ontslagen en zal dan in armoede vervallen. Op hem richt Jezus zijn aandacht, want de rentmeester doet iets wat niet alleen slim is, maar ook goed in de ogen van God. Het slimme zit erin dat hij vrienden maakt onder de armen. Hij zal dus niet alleen zijn als hijzelf straks ook niets meer heeft. Als je arm bent, moet je het vaak hebben van de onderlinge solidariteit: vandaag heb ik iets en dat deel ik met jou, zodat ik, wanneer ik morgen niets heb op jou kan rekenen. Dat heeft de rentmeester goed gezien.
Behalve slim toont de rentmeester zich ook een goed mens, want hij zet recht wat hij kan in de onrechtvaardige verhoudingen tussen de grootgrondbezitter en de pachters. Hij verkleint hun schuld en verlicht zo hun lasten. Zijn baas zal hem ook dat niet in dank afgenomen hebben, maar daar vertelt het verhaal ons niet over; wel dat Jezus zeer te spreken is over deze bekeerde rijke: ‘de kinderen van deze wereld gaan onderling handiger te werk dan de kinderen van het licht’. Met de kinderen van het licht bedoelt hij zijn volgelingen.
De bekering van de rentmeester is een verrassing en natuurlijk een teken van hoop. Waar Amos op een muur van afweer stootte bij de rijken van zijn tijd, ziet Jezus scheurtjes in die hoge muur die de rijken hebben opgetrokken om zich te beschermen tegen de armen. Er zijn rijken die solidair zijn met de armen. In dit geval is dat niet eens een mens die je hoog zou aanslaan, de rentmeester is een bedrieger en verkwister. Maar ook goede voorbeelden kunnen uit een onverwachte hoek komen.
De gelijkenis van Jezus ontregelt een beetje een al te simpele voorstelling van zaken in het conflict tussen arm en rijk. Het is niet zwart-wit, met alle rijken in de rol van uitbuiters. Maar Jezus wil bepaald niet alle tegenstellingen relativeren. Wie de geldduivel dient, dat wil zeggen, zich het meest hecht aan geld en bezit, die raakt God kwijt, precies waar Amos voor waarschuwde. We raken God kwijt wanneer we ons simpelweg en uit gemakzucht neerleggen bij het onrecht in onze wereld, bij onherbergzaamheid en gesloten deuren.
Op deze vredeszondag worden we uitgenodigd, of we nu goed zijn of slecht, van ons bezit te delen met wie minder hebben dan wij. Te zoeken naar scheurtjes in de muren die ons scheiden. Ons wordt beloofd dat zich dan deuren zullen openen en gastvrijheid in de eeuwige tenten ons ten deel zal vallen. Laten we bidden om een open oog voor recht en gerechtigheid, dat we betrouwbaar mogen zijn, dat we vriendschap waard mogen zijn. En dat we erop mogen vertrouwen dat het wel goed komt met dat geld en die zekerheid.
inleiding dr. Yvonne van der Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld drs. Marc van der Post